ECLI:NL:RBDHA:2018:3986
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag visum kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van verblijfsdoel en binding met herkomstland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had op 29 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een visum om zijn zus en zwager in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 10 april 2017 afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 25 juli 2017 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 4 april 2018 was eiser niet aanwezig, noch zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het aan de aanvrager is om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor visumverlening voldoet. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn familiale relatie met zijn zus en zwager, en dat er twijfels bestaan over zijn sociale en economische binding met Afghanistan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voornemens is om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.