ECLI:NL:RBDHA:2018:3832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
SGR 17/3916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een werkgever (eiseres) en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). De eiseres had een boete van € 72.000,- opgelegd gekregen wegens negen overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat het niet in geschil was dat eiseres deze overtredingen had begaan, maar dat de vraag was of de boete gematigd moest worden. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de Nederlandse wetgeving en dat zij niet de intentie had om in strijd met de wet te handelen. De rechtbank verwierp dit standpunt en stelde vast dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om te controleren of aan de Wav wordt voldaan. De rechtbank oordeelde dat onbekendheid met de wet geen reden is voor matiging van de boete. Eiseres voerde verder aan dat de boete onevenredig hoog was in verhouding tot haar financiële situatie, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de boete haar onevenredig zou treffen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete van € 72.000,- terecht was en dat er geen aanleiding was voor matiging. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [buitenland], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sotirovski),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.A. Huisman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 72.000,- wegens negen overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 28 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt als volgt.
1.1
Dat eiseres, zijnde werkgever in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, sub 1 van de Wav, negen overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft begaan, is tussen partijen niet in geschil. In geschil is slechts de vraag of de boete moet worden gematigd.
1.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de boete wel moet worden gematigd. Eiseres was niet op de hoogte van de Nederlandse wetgeving ter zake en het was niet haar intentie in strijd daarmee te handelen. Nu de medewerkers bij eiseres op de loonlijst staan en het leveren, monteren en installeren van hotelmeubilair op zichzelf bezien geen illegale bezigheid is, verkeerde eiseres in de veronderstelling dat zij rechtmatig handelde. Als eiseres geweten had dat inbreuk op Nederlandse wetgeving werd gemaakt, had zij zich voor het verkrijgen van de vereiste vergunningen tot de Nederlandse autoriteiten gewend en eiseres betreurt dat niemand haar gewaarschuwd heeft. Eiseres erkent dat zij door haar nalatigheid de Wav geschonden heeft. Nu nalatigheid in [buitenland] reden vormt voor verminderde mate van schuld/verwijtbaarheid en dus voor matiging van een boete, verzoekt eiseres echter om, voor zover Nederlandse wetgeving daarin voorziet, dienovereenkomstig tot matiging van de boete over te gaan.
1.3
Voornoemd betoog slaagt niet. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. Van een situatie van het volledig ontbreken dan wel een verminderde mate van verwijtbaarheid is in casu geen sprake. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de werkgever is om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2011, ECLI:NL:RVS:2012:BX1806). Verweerder stelt zich derhalve terecht op het standpunt dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres als werkgever is om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan of om indien nodig daartoe advies in te winnen bij de aangewezen instanties. Onbekendheid met de Wav en de consequenties ervan is geen reden tot matiging. Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2074, en 10 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7665. Dat het niet de bedoeling was van eiseres om inbreuk te maken op de Wav en dat zij niet is gewaarschuwd over de mogelijke gevolgen daarvan doet aan haar eigen verantwoordelijkheid niet af. Dat eiseres dacht dat zij rechtmatig handelde leidt voorts niet tot verminderde verwijtbaarheid, nu het hierbij slechts om aannames ging en nu eiseres niet is nagegaan of deze aannames juist waren.
1.4
Ook in het betoog van eiseres dat zij legaal en in overeenstemming met de [buitenlandse] voorschriften werkt, dat al haar werknemers in loondienst zijn en volgens de [buitenlandse] wetgeving zijn aangemeld bij het arbeidsbureau van [buitenland] inzake de verplichte sociale verzekering, en dat haar tot dusver nooit een boete is opgelegd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor matiging van de boete.
1.5
In artikel 10 van de Beleidsregel Wav 2016 is bepaald dat de bestuurlijke boete voor overtreding van artikel 2, van de Wav kan worden gematigd met 25%, 50% of 75%, afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. In de toelichting op artikel 10 zijn specifieke situaties genoemd die aanleiding kunnen geven tot matiging met daarbij percentages. Als de persoon ten aanzien van wie de overtreding is gepleegd is verantwoord in de administratie van de overtreder en een loon heeft ontvangen conform het vereiste van het wettelijk minimumloon en premies en belastingen zijn betaald, dan kan de boete worden gematigd met 25%.
Verweerder betoogt terecht dat uit de stukken niet met zekerheid kan worden afgeleid dat eiseres voor de vreemdelingen premies en belastingen heeft afgedragen, zodat geen aanleiding bestaat voor matiging overeenkomstig voornoemde toelichting op artikel 10 van de Beleidsregel Wav 2016.
1.6
Eiseres voert verder aan dat een boete van € 72.000,- naar [buitenlandse] maatstaven enorm hoog is en daarbij niet in verhouding staat tot de financiële situatie van het bedrijf. Het standpunt van verweerder dat eiseres de boete direct uit eigen vermogen kan voldoen nu uit de stukken blijkt dat zij in 2015 een winst heeft behaald van € 188.539,- en op 31 december 2015 een eigen vermogen had van € 315.235,-, is volgens eiseres niet in lijn met de werkelijkheid. Eiseres stelt dat zij in 2015 en 2016 € 150.000,- heeft geïnvesteerd voor de noodzakelijke aankoop van een nieuwe machine en uitbreiding van de fabriek. Het door verweerder genoemde bedrag van € 315.235,- ziet volgens eiseres voorts toe op de waarde van haar machines en fabriek. Dit kapitaal is volgens eiseres echter volledig met leningen belast, zodat het niet om vrij te besteden vermogen gaat. Ter onderbouwing heeft eiseres een bankverklaring inclusief vertaling overgelegd, waaruit blijkt dat zij een lening heeft van [bedrag lening in buitenlandse valuta] (omgerekend ongeveer € 323.000,-). Betaling van de boete zal volgens eiseres ernstige financiële gevolgen hebben en mogelijk zelfs leiden tot faillissement, waardoor 27 mensen hun baan zullen verliezen. Ook om die reden vraagt eiseres om matiging van de boete.
1.7
Ook dit betoog slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan de opgelegde boete worden gematigd indien deze de beboete werkgever, gelet op diens financiële situatie, bezien in het geheel van de zich voordoende omstandigheden, onevenredig treft (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:955).
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met de door haar overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij door de boete onevenredig wordt getroffen. Nog daargelaten dat uit de in beroep overgelegde stukken betreffende de lening niet blijkt of deze lening inderdaad toeziet op het door verweerder geconstateerde eigen vermogen van eiseres op 31 december 2015 van € 315.235,-, is door eiseres niet betwist dat zij in 2015 een winst heeft behaald van € 188.539,-. Daarbij zijn door haar geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze winst is gebruikt voor de noodzakelijke aanschaf van een nieuwe machine en uitbreiding van de fabrieksruimte ter waarde van € 150.000,-. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres over voldoende financiële middelen beschikt om de eventuele gevolgen van de boete te kunnen ondervangen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarbij op het standpunt mogen stellen dat een kwetsbare bedrijfseconomische situatie behoort tot het normale ondernemersrisico. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat verweerder eiseres bij het bestreden besluit in de gelegenheid heeft gesteld een kortlopende betalingsregeling van drie maanden aan te vragen.
1.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, terecht een boete van € 72.000,- aan eiseres opgelegd en in de omstandigheden, waaronder de door eiseres aangedragen omstandigheden, geen aanleiding gezien tot matiging van de boete.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.