ECLI:NL:RBDHA:2018:3773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing doorstroom naar fase 3 van het Flexibel Personeelssysteem

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Minister van Defensie. De eiser, een militair, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister om hem niet door te laten stromen naar fase 3 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS). Het primaire besluit, dat op 29 november 2016 werd genomen, werd door de Minister in het bestreden besluit van 18 juli 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 23 februari 2018 behandeld, waarbij de eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de Minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de Minister een discretionaire bevoegdheid heeft bij het in aanmerking brengen voor een aanstelling in loopbaanfase 3 van het FPS. De toetsing door de rechtbank is terughoudend, waarbij gekeken wordt of de Minister in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De rechtbank concludeert dat de Minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gezien de beperkte doorstroomruimte, alleen de meest geschikte kandidaten kunnen doorstromen naar fase 3. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet tot de meest geschikte kandidaten behoort, omdat hij volgens de Minister niet de vereiste daadkracht en besluitvaardigheid bezit.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2018, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Billiet-de Jonge),
en

de Minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: A. Verkroost).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij niet doorstroomt naar fase 3 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS).
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 februari 2018 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 29c, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) bedraagt voor korporaals bij de Koninklijke marine, sergeanten, wachtmeesters alsmede sergeanten/wachtmeesters der 1e klasse bij de Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee de maximum looptijd in rang in fase een en twee in totaal tien jaren.
Ingevolge artikel 29c, derde lid, van het AMAR wordt, voor een onderofficier bedoeld in het eerste lid en een officier bedoeld in het tweede lid, uiterlijk drie jaar voor het verstrijken van de periode van de maximum looptijd in rang, een besluit genomen over zijn mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van het AMAR kan Onze Minister met inachtneming van artikel 29a, derde lid, 29b, derde lid, en 29c, een militair voordragen voor doorstroom naar fase drie.
1.2
Ingevolge artikel 30, tweede lid, van het AMAR wordt, wanneer een militair op verzoek van de commandant van het operationeel commando zijn voorkeur kenbaar maakt voor een of meerdere, door de commandant van het operationeel commando bepaalde functies en dit leidt tot een functietoewijzing, die gepaard gaat met een doorstroom naar fase drie, dit aangemerkt als een voordracht, bedoeld in het eerste lid. Wanneer geen functietoewijzing plaatsvindt, wordt het kenbaar maken van de voorkeur door de militair niet aangemerkt als een aanvraag, bedoeld in het derde lid.
Ingevolge artikel 30, derde lid, van het AMAR kan onverminderd het eerste en tweede lid, de militair in fase een of twee zelf maximaal drie maal een aanvraag voor doorstroom naar fase drie bij Onze Minister indienen.
Ingevolge artikel 30, vierde lid, van het AMAR informeert onze Minister de militair tijdig over de mogelijkheid, bedoeld in het derde lid.
1.3
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het AMAR besluit onze Minister in beginsel binnen uiterlijk zes weken na ontvangst van de voordracht, genoemd in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, genoemd in artikel 30, derde lid, op basis van:
a. de beschikbare functies;
b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel 29 en
c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, van het AMAR worden bij de bepaling van de geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste lid, onder c ten minste in beschouwing genomen:
a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;
c. de gevolgde opleidingen;
d. de uitkomst van loopbaangesprekken;
e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase 3.
Ingevolge artikel 31, vierde lid, van het AMAR wordt in het in het eerste lid genoemde besluit de militair meegedeeld dat hij:
a. doorstroomt naar fase 3;
b. nog niet doorstroomt naar fase drie;
c. niet doorstroomt naar fase drie.
2 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zich verschuilt achter zijn discretionaire bevoegdheid om eiser niet door te laten stromen. Eiser heeft betoogd dat hij een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt, aan de slag is gegaan met eerder genoemde verbeterpunten en dat verweerder de afwijzing zeer summier heeft gemotiveerd. Niet valt in te zien dat hij niet uitermate geschikt is om functies in de naast hogere rangen te vervullen. Tenslotte heeft eiser wel degelijk laten zien over leidinggevende capaciteiten te beschikken, hoewel deze capaciteiten geen formeel vereiste zijn en niet behoren tot zijn functie-eisen of zijn functieprofiel. Eiser is van mening dat hij van begin af aan geen eerlijke kans heeft gekregen om door te stromen.
3 De rechtbank overweegt het volgende.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ter zake van het in aanmerking brengen voor een aanstelling in loopbaanfase 3 van het FPS een discretionaire bevoegdheid toekomt, zodat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen (CRvB 14 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8944). Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, en daarbij niet anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gezien de beperkte doorstroomruimte, alleen de meest geschikte kandidaten kunnen doorstromen naar FPS fase 3, doch dat eiser niet behoort tot de meest geschikte kandidaten, omdat van een operationeel leidinggevend onderofficier een bepaalde daadkracht en besluitvaardigheid wordt verwacht die eiser volgens verweerder thans nog ontbeert. Niet is gebleken dat verweerder daarbij heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij zijn eerdere beroep op het gelijkheidsbeginsel in beroep laat vallen, zodat deze grond geen bespreking meer behoeft.
3.3
Gezien het voorgaande kon verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser om doorstroom naar fase 3 afwijzen.
4 Het beroep is ongegrond.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.