ECLI:NL:RBDHA:2018:3581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over aanslagen vennootschapsbelasting en afwaardering van leningen aan vennootschappen op Belize

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V. X] en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2009 tot en met 2012. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. E.F. Kraaijeveld, betwistte de bekendmaking van de aanslagen en de hoogte ervan, met name de afwaardering van leningen die zij had verstrekt aan drie vennootschappen op Belize. De rechtbank oordeelde dat eiseres de aanslagen tijdig had ontvangen en dat de regels omtrent de bekendmaking waren nageleefd. Eiseres slaagde er niet in om voldoende bewijs te leveren voor de afwaardering van de leningen, waardoor de rechtbank de aanslagen als terecht beschouwde.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en kende eiseres een immateriële schadevergoeding toe van € 3.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn, die meer dan drie jaar bedroeg, geheel aan de verweerder kon worden toegerekend. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 333 aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/5923 t/m SGR 17/5926

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

27 maart 2018 in de zaken tussen

[B.V. X] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. drs. E.F. Kraaijeveld),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 21 juli 2017 op de bezwaren van eiseres tegen de voor de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb), de daarbij gegeven rentebeschikkingen (heffingsrente en belastingrente) en de voor het jaar 2009 gegeven (impliciete) verliesvaststellingsbeschikking waarbij het verlies over 2009 is vastgesteld op nihil (de verliesvaststellingsbeschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [persoon 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] en [persoon 3].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 3.500;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. In geschil is of de aanslagen Vpb voor de jaren 2009 en 2010 op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Verder is in geschil of de aanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2012 op de juiste bedragen zijn vastgesteld, meer specifiek of verweerder de afwaardering van de door eiseres bij de overeenkomsten van 29 mei 2008 verstrekte leningen van in totaal $ 186.000.000 (de Leningen) aan een drietal op Belize gevestigde vennootschappen (meer specifiek: $ 60.000.000 aan [vennootschap 1], $ 56.000.000 aan [vennootschap 2] en $ 70.000.000 aan [vennootschap 3]) terecht niet heeft geaccepteerd en de over de Leningen verschuldigde rente terecht als belaste rentebaten in aanmerking heeft genomen.
De bekendmaking van de aanslagen Vpb 2009 en 2010
2. Ook als de stelling van eiseres dat de aanslagen Vpb 2009 en 2010 naar een onjuist adres zijn verzonden juist is, laat dit onverlet dat vaststaat dat eiseres deze ten name van haar gestelde aanslagen vóór 9 november 2012 (de datum waarop zij daartegen bezwaar heeft gemaakt) heeft ontvangen. Reeds daarom moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat aan de strekking van de regels over bekendmaking van besluiten niettemin is voldaan (vgl. Hoge Raad 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930, meer specifiek r.o. 3.3.5). De rechtbank verwerpt daarom het standpunt van eiseres dat deze aanslagen moeten worden vernietigd wegens een onjuiste bekendmaking.
De afwaardering van de Leningen en de in aanmerking genomen rentebaten
3. De rechtbank stelt voorop dat, zeker nu verweerder dit gemotiveerd betwist, op eiseres de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de Leningen terecht zijn afgewaardeerd. Daarbij constateert de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van leningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met alles wat zij heeft aangevoerd en overgelegd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Leningen in de onderwerpelijke jaren kunnen worden afgewaardeerd. Daarbij overweegt de rechtbank enerzijds dat de informatie waarop eiseres de gestelde afwaardering(en) doet steunen onvoldoende is onderbouwd en anderzijds (deels) is opgekomen enige jaren ná de in geschil zijnde jaren, terwijl de informatie in zijn algemeenheid ook onvoldoende licht werpt op feiten die zich zouden hebben voorgedaan in de onderwerpelijke jaren die een afwaardering in die jaren zouden kunnen rechtvaardigen. In het bijzonder is die informatie volstrekt ontoereikend voor het jaar 2009 waarin de meest omvangrijke afwaardering in aanmerking is genomen. Dit betekent voorts dat verweerder terecht de over de Leningen verschuldigd geworden en door eiseres op de Leningen bijgeschreven rente als belaste rentebate bij eiseres in aanmerking heeft genomen.
4. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gericht tegen de belastingaanslagen, de verliesvaststellingsbeschikking en de rentebeschikkingen ongegrond verklaard.
Immateriële schadevergoeding
5. Nu in het onderhavige geval sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar (zie ook de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO5046, -BO5080 en -BO5087) en eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens die overschrijding, vindt de rechtbank ondanks het feit dat de beroepen ongegrond zijn wel aanleiding om eiseres een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen. Vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door verweerder op 12 november 2012 tot de uitspraak van de rechtbank van heden is (afgerond) 5 ½ jaar verstreken. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van afgerond 3 ½ jaar, welke geheel dient te worden toegerekend aan verweerder nu de rechtbank zelf binnen de haar toekomende tijd uitspraak heeft gedaan. Anders dan verweerder bepleit, vindt de rechtbank hierbij geen aanleiding om in dit geval uit te gaan van een langere redelijke termijn dan twee jaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder weliswaar heeft gesteld dat de redelijke termijn moet worden verlengd in verband met aan eiseres in de bezwaarfase verleend uitstel voor de beantwoording van verschillende vragenbrieven, maar verweerder heeft deze stelling onvoldoende geconcretiseerd en inzichtelijk gemaakt om hem daarin te volgen. De rechtbank wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding daarom toe tot een bedrag van in totaal € 3.500 (7 x € 500) voor de 4 onderwerpelijke samenhangende zaken gezamenlijk.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
6. Nu de beroepen van eiseres ongegrond zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. In de enkele omstandigheid dat de beroepsprocedures hebben geleid tot toekenning van een – na de uitspraak op bezwaar gevraagde – immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding om tot toekenning van een proceskostenvergoeding over te gaan.
7. Wel dient, nu de beroepsprocedures hebben geleid tot toekenning van de gevraagde immateriële schadevergoeding, verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 333 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2018 door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en mr. S.E. Faber, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.