In deze bodemzaak, uitgesproken op 17 januari 2018 door de Rechtbank Den Haag, staat de aansprakelijkheid van Tristan van der V. centraal, die betrokken was bij een schietincident op 9 april 2011. De eisers, ouders van de minderjarige, vorderden schadevergoeding van de verzekeraar, Reaal, op basis van het bewijsvermoeden dat Tristan meeverzekerd was onder de aansprakelijkheidsverzekering van zijn ouders. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 14 juni 2017 Reaal toegelaten tot tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden. In het vonnis van 17 januari 2018 concludeert de rechtbank dat Reaal erin is geslaagd het bewijsvermoeden te ontkrachten. De rechtbank oordeelt dat Tristan niet meeverzekerd was onder de aansprakelijkheidsverzekering van zijn ouders, en wijst de vordering tegen de verzekeraar af. De rechtbank overweegt dat de schriftelijke verklaringen van de assurantietussenpersoon en de ouders voldoende bewijs leveren dat de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering in 2005 is teruggebracht tot 'gezin zonder kinderen', en dat er geen wijziging heeft plaatsgevonden toen Tristan in 2006 weer bij zijn ouders ging wonen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.