ECLI:NL:RBDHA:2018:3537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
09/842488-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte in schietpartij La Suegra te Den Haag

Op 11 juli 2015 vond een schietpartij plaats in de horecagelegenheid La Suegra in Den Haag, waarbij twee slachtoffers door kogels werden geraakt. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van medeplegen van moord op het eerste slachtoffer en poging tot moord op het tweede slachtoffer, evenals het voorhanden hebben van vuurwapens en het helpen van de vermeende schutter om aan de politie te ontkomen. Tijdens de rechtszaak heeft de rechtbank vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het gebrek aan direct bewijs tegen de verdachte in overweging genomen. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de meeste feiten, en de verdediging heeft betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten van de wet. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering was gebaseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842488-15
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 15 oktober 2015 (pro forma), 15 januari 2016 (pro forma) en 16 maart 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. A.P. Visser naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of haar mededader met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, zij, verdachte, op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door
- dat vuurwapen de horecagelegenheid La Suegra binnen te brengen en/of
- dat vuurwapen aan die [medeverdachte] te overhandigen en/of
- die [medeverdachte] na het plegen van bovengenoemd misdrijf van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren;
2.
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, [slachtoffer 2] van het leven te beroven met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft geschoten in het lichaam van die [slachtoffer 2] , althans heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 11 juli 2015 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het hem/hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling [slachtoffer 2] van het leven te beroven met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft geschoten in het lichaam van die [slachtoffer 2] , althans heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, zij, verdachte, op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door
- dat vuurwapen horecagelegenheid La Suegra binnen te brengen en/of
- dat vuurwapen aan die [medeverdachte] te overhandigen en/of
- die [medeverdachte] na het plegen van bovengenoemd misdrijf van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren;
3.
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (vuur)wapen van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen (merk Glock), en/of (bijbehorende) munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
4.
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 11 juli 2015 te Capelle aan den IJssel, (in de woning [adres verdachte] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of III, te weten drie, althans een of meer, vuurwapen(s) voorhanden heeft gehad;
5.
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage en/of Capelle aan den IJssel opzettelijk [medeverdachte] , die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf te weten van moord/doodslag en/of poging moord/doodslag,
heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, door die [medeverdachte] na het plegen van het misdrijf vanaf de plaats delict te vervoeren naar Capelle aan den IJssel, in elk geval naar een plaats buiten Den Haag en/of nadat enig misdrijf was gepleegd, te weten moord/doodslag en/of poging moord/doodslag, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken en/of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp waarmee dat het misdrijf is gepleegd, te weten een vuurwapen (merk Glock) heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van ambtenaren van de justitie en
politie onttrokken;

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 4 nietig is, omdat de tenlastelegging op een lange periode ziet, een specificatie van de daarin bedoelde wapens ontbreekt en in het dossier meerdere wapens voorkomen waarop door de officier van justitie met tenlastelegging van dit feit gedoeld kan zijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de tenlastelegging van feit 4 voldoende duidelijk is. Daartoe heeft zij betoogd dat een aantal wapens in het dossier worden genoemd, maar er staat duidelijk in de tenlastelegging dat het gaat om drie vuurwapens die verdachte in een langere periode in haar woning aan de [adres verdachte] voorhanden heeft gehad. In het dossier bevinden zich foto’s waarop de zoon van verdachte met wapens staat. Op die wapens ziet de tenlastelegging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat deze niet nietig moet worden verklaard. Daarvoor vindt de rechtbank bepalend dat de tenlastelegging weliswaar geen specifieke aanduiding geeft van de wapens waarvan het voorhanden hebben aan verdachte wordt verweten, maar dat door toevoeging van de zinsneden ‘in de woning [adres verdachte] ’ en ‘in vereniging’ het voor verdachte duidelijk moet zijn dat het gaat om wapens waarmee haar zoon op foto’s staat, die vermoedelijk in de woning aan de [adres verdachte] zijn gemaakt en waaruit afgeleid zou kunnen worden dat deze wapens in de woning aanwezig zijn geweest, waardoor zij die wapens, al dan niet samen met een ander, in haar bezit zou hebben gehad. In het dossier wordt daaraan nadere duiding gegeven. Daarnaast geldt dat in de loop van de nu al bijna tweeëneenhalf jaar lopende strafprocedure door de verdediging ook niet eerder is aangegeven dat de tenlastelegging haar niet duidelijk zou zijn, en heeft de verdediging uitgebreid inhoudelijk verweer gevoerd in reactie op de verdenking, zodat ook daaruit niet blijkt dat de verdachte geen idee had waar deze verdenking over zou gaan. Verwarring met het beweerde moordwapen kan evenmin aan de orde zijn, alleen al omdat het voorhanden hebben van dat, wel nader omschreven wapen, apart (onder feit 3) ten laste is gelegd.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 11 juli 2015 vond een schietpartij in horecagelegenheid La Suegra aan de Herenstraat 23/23A te Den Haag plaats. Twee personen, te weten [slachtoffer] en [slachtoffer 2] , zijn hierbij door kogels geraakt. [slachtoffer] is als gevolg van meerdere schotverwondingen overleden. Meerdere getuigen hebben ‘ [bijnaam medeverdachte] ’ als schutter aangewezen. Uit onderzoek blijkt dat met ‘ [bijnaam medeverdachte] ’ [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) wordt bedoeld. [medeverdachte] was op dat moment de vriend van verdachte en was die avond samen met verdachte naar La Suegra in Den Haag gegaan. Uit het dossier blijkt dat verdachte direct na de schietpartij met [medeverdachte] naar haar auto is gegaan, dat zij bij de auto door de politie zijn gecontroleerd en vervolgens zijn weggereden.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegde dat zij zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] (medeplegen), danwel dat zij daarbij behulpzaam is geweest (medeplichtigheid) (feit 1). Onder feit 2 is haar ten laste gelegd dat zij zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 2] (medeplegen), danwel dat zij daarbij behulpzaam is geweest (medeplegen). Onder feit 3 is verdachte ten laste gelegd dat zij samen met [medeverdachte] of alleen een vuurwapen (Glock) en/of munitie aanwezig heeft gehad. Onder feit 4 is haar ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 11 juli 2015 te Capelle aan den IJssel (in de woning [adres verdachte] ) samen met (een) ander(en) of alleen één of meer vuurwapens voorhanden heeft gehad. Tot slot is verdachte ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 11 juli 2015 [medeverdachte] opzettelijk heeft geholpen om aan de politie te ontkomen danwel om hem voor de politie te verbergen, nadat hij een strafbaar feit had gepleegd (feit 5).
De vraag is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijspraak gevorderd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities, ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1, 2 en 3
Uit verschillende verklaringen blijkt dat verdachte en [medeverdachte] zich de bewuste avond in La Suegra in de nabijheid van de bar danwel aan de bar bevonden. Op enig moment is [medeverdachte] volgens de getuigenverklaringen één of twee keer naar het herentoilet gegaan, waarna getuigen zagen dat [medeverdachte] een vuurwapen in zijn hand hield en hij op [slachtoffer] danwel [slachtoffer 2] begon te schieten. De aanleiding van de schietpartij is onduidelijk gebleven. Volgens een aantal getuigen was sprake van een ruzie tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] , maar anderen geven aan dat er niets aan de hand was. Waar verdachte zich op het moment van het schieten bevond, is onduidelijk. Eén van de getuigen heeft verklaard dat zij zelf op de grond viel toen zij door had dat er geschoten werd en daarbij viel op een vrouw met een rode outfit aan. De vrouw met de rode outfit huilde en riep: “Waarom gebeurt dit, waarom moeten zij dit doen”. Uit het dossier blijkt dat verdachte die avond/nacht een rode outfit droeg en op de zitting van 16 maart 2018 heeft verdachte verklaard dat zij inderdaad zoiets heeft gezegd.
Uit camerabeelden van buiten La Suegra volgt dat eerst [medeverdachte] het café heeft verlaten en met grote snelle passen in de richting van het Bleijenburg liep en dat hij kort na het verlaten van het café zijn handen in de richting van zijn rug bracht. Kort daarna verliet ook verdachte het café. Zij liep eerst met versnelde pas en vervolgens rennend in de richting van het Bleijenburg. [medeverdachte] was inmiddels in de Herenstraat ter hoogte van het Blijenburg en in de richting van de Schouwburgstraat gelopen. Toen verdachte ter hoogte van [medeverdachte] was, bracht hij zijn handen van achter zijn rug naar de voorzijde van zijn lichaam; er was geen voorwerp in de handen van [medeverdachte] zichtbaar. Vervolgens begonnen verdachte en [medeverdachte] in de richting van de Casuariestraat/Schouwburgstraat te rennen. Daarna staken zij schuin de kruising Bleijenburg/Casuariestraat/Schouwburgstraat over in de richting van de auto’s die voor het gebouw van het Ministerie van Financiën stonden. Vervolgens werden zij blijkens de camerabeelden door de politie gecontroleerd.
De politieagent die verdachte en [medeverdachte] die avond heeft gecontroleerd, heeft opgeschreven dat verdachte dusdanig weinig en strakke kleding droeg, dat alles wat er eventueel onder zou zitten zichtbaar zou zijn. Verdachte lag ook iets met haar benen uit elkaar, waardoor er tussen de bovenbenen ruimte ontstond, maar ook daar zat niets verstopt. Verder is in de tas van verdachte gekeken. [medeverdachte] is gefouilleerd en er is in de auto van verdachte gekeken. Bij deze controle is geen wapen aangetroffen. Vervolgens mochten zij doorrijden.
De dag na de schietpartij heeft een getuige, een nicht van [medeverdachte] . tegenover de politie verklaard dat zij in de nacht van 11 juli 2015 in een ander café was toen de schietpartij gebeurde. Zij hoorde achteraf van allerlei mensen op straat dat haar neef [medeverdachte] de dader was. [medeverdachte] zou ruzie met die mannen hebben gehad. Verder heeft zij verklaard dat zij van verschillende mensen die in La Suegra waren, had gehoord dat de vriendin van [medeverdachte] het wapen mee naar binnen had genomen door het in haar onderbroek te doen. Dit zou zij gedaan hebben, zodat zij bij de scan door de beveiliging kon zeggen dat zij daar een piercing had. Deze getuige is later bij de rechter-commissaris gehoord. Daar heeft zij verklaard dat zij niet tegen de politie heeft gezegd dat de vriendin van [medeverdachte] het vuurwapen mee naar binnen heeft gesmokkeld en dat zij dit ook niet van mensen heeft gehoord, maar dat zij heeft gezegd dat het zou kunnen dat het vuurwapen naar binnen is gesmokkeld. Zij heeft alleen tegen de politie gezegd dat een vrouw makkelijk naar binnen kan gaan met een wapen. Zij heeft wel gehoord dat [medeverdachte] zou hebben gewacht tot de portier weg was. Verder heeft [getuige] verklaard dat zij van verschillende mensen op straat heeft gehoord dat [medeverdachte] tegen zijn vriendin zou hebben gezegd: “Zet dat ding maar alvast klaar”.
De portier die die avond werkzaam was bij La Suegra en verschillende getuigen hebben verklaard dat bij La Suegra , ook die avond, een streng deurbeleid was. Mannen werden met de hand gefouilleerd en met de handdetector gecontroleerd; vrouwen werden met de handdetector gecontroleerd en er werd in de tassen gekeken. Uit de beschrijving van de camerabeelden lijkt te volgen dat verdachte en [medeverdachte] ook door de portier zijn gefouilleerd danwel gecontroleerd. De portier heeft verklaard dat de handdetector bij vrouwen weleens bij de navel/geslachtsdeel afgaat en dan wordt er gezegd dat ze daar een piercing hebben. De portier kan en mag dat dan niet controleren. Die avond is dat ook bij twee à drie vrouwen gebeurd. Verder heeft de portier verklaard dat hij wel in de lies van mannen controleerde, maar niet in het kruis. Het is dus ook mogelijk dat een man het wapen heeft meegesmokkeld. De portier heeft zelf ook verklaard dat beide opties mogelijk zijn, dus zowel dat een vrouw het wapen in haar onderbroek heeft meegenomen als een man in het kruis.
Bij de doorzoeking van verdachtes woning werd naast haar auto, die voor de deur van haar woning stond, een patroon aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat er overeenkomsten zijn aangetroffen tussen de sporen op de patroon en de hulzen die in het café zijn aangetroffen. Die overeenkomsten worden volgens het NFI verwacht als de patroon doorgeladen is geweest in hetzelfde vuurwapen als het wapen waarmee de hulzen zijn verschoten.
Er is die avond noch bij verdachte en noch in haar auto een vuurwapen aangetroffen. Er is ook geen vuurwapen aangetroffen bij de doorzoeking die later in verdachtes woning heeft plaatsgevonden. Naast de auto van verdachte is wel een patroon gevonden die overeenkomsten vertoont met de hulzen die in het café zijn aangetroffen, maar onduidelijk is hoe deze patroon daar terecht is gekomen. Verdachte heeft zich op haar zwijgrecht beroepen. Uit het voorgaande kan evenwel niet volgen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. De enige aanknopingspunten die op de betrokkenheid van verdachte bij de moord/doodslag op [slachtoffer] danwel de poging daartoe op [slachtoffer 2] zouden kunnen wijzen, is de verklaring van de nicht van [medeverdachte] , welke verklaring zij later bij de rechter-commissaris heeft gewijzigd, en de verklaring van [getuige] , die gelet op het ontbreken van andere bewijsmiddelen onvoldoende duidelijk is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat ten aanzien van verdachte onvoldoende wettig bewijs aanwezig is dat zij betrokken is geweest bij de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en dus zal de rechtbank haar daarvan vrijspreken.
Feit 4
De vuurwapens die in de tenlastelegging van het vierde feit worden bedoeld, zijn de drie vuurwapens waarmee één van de zonen van verdachte, [naam zoon] , op foto’s staat die in zijn telefoon (Blackberry) zijn aangetroffen. Deze foto’s zouden in de woning [adres verdachte] zijn gemaakt.
Op 11 juli 2015 heeft een telefoongesprek tussen [naam zoon] en [getuige 2] plaatsgevonden, waarin [naam zoon] zegt dat hij die nacht iemand hoorde zeggen: “pak de schietdinges…pak de schietdinges..” en dat dit zijn moeder bleek te zijn.
[naam zoon] heeft verklaard dat de wapens niet van hem zijn en hij niet wil zeggen van wie de wapens zijn. Later heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij al een aantal jaren bevriend is met de zoon van verdachte. Hij kwam ook in de woning [adres verdachte] waar [naam zoon] met zijn moeder (verdachte) en broers woonde. Hij zag [medeverdachte] ook weleens in de woning van verdachte. De verbalisant heeft aan Ogenia het gesprek tussen hem en [naam zoon] voorgehouden. [getuige 2] heeft hierop verklaard dat [naam zoon] een tasje met een paar van die pistolen had en dat die zijn opgehaald door een neefje van [medeverdachte] . Het ene wapen was een baby uzi of een Scorpion en die andere een gewone 9 mm Glock. Die wapens waren van [medeverdachte] . Als [getuige 2] daar aan het gamen was, kwam [medeverdachte] soms binnen met een tasje met vuurwapens en met gasten die hij niet kent. Hij heeft de wapens ook weleens gezien. Bij de Glock zat een gewone houder en een extra lange van dertig patronen. Hij heeft de wapens ook weleens in de woning gezien toen [naam zoon] ze in de kelder liet zien.
Tijdens de doorzoeking op 14 juli 2015 in de woning [adres verdachte] zijn 18 patronen aangetroffen en in beslag genomen. In de woning zijn geen vuurwapens aangetroffen. Behalve de foto’s van de zoon van verdachte met wapens in de woning van verdachte en de verklaring van [getuige 2] dat hij weleens vuurwapens in de (kelder van de) woning heeft gezien, zijn geen andere bewijsmiddelen in het dossier aanwezig.
Dat alles acht de rechtbank – anders dat de officier van justitie – onvoldoende wettig bewijs voor het onder 4 ten laste gelegde feit en zij zal verdachte daarom daarvan vrijspreken.
Feit 5
Verdachte en [medeverdachte] zijn voor de schietpartij samen in de auto naar Den Haag gereden en na de schietpartij zijn zij – nadat zij door de politie in de Schouwburgstraat gecontroleerd zijn –
in de auto gestapt en weggereden. Uit de ARS verplaatsingsgegevens van de auto van verdachte blijkt dat de auto op 11 juli 2015 om 02:18:02 uur en om 04:49:57 uur in de Lekstraat in Den Haag heeft gestaan. Vanaf 04:52:37 uur (na de schietpartij) is de auto zich gaan verplaatsen tot 05:11:07 uur, waarna de auto stil heeft gestaan in Nieuwerkerk aan den IJssel.
Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat met haar mobiele telefoon op 11 juli 2015 om 04:56 uur naar de moeder van [medeverdachte] wordt gebeld. Om 04:58 uur wordt vanaf de vaste lijn van de moeder van [medeverdachte] naar de mobiele telefoon van verdachte gebeld. Om 04:59 uur wordt vanaf de mobiele telefoon van de moeder van [medeverdachte] naar de mobiele telefoon van verdachte gebeld. Op dat moment bevindt de telefoon van de moeder van [medeverdachte] zich in het dekkingsgebied van de mast in de omgeving van haar woning. Om 05:24 uur wordt de mobiele telefoon van verdachte opnieuw gebeld door de telefoon van de moeder van [medeverdachte] . De mobiele telefoon van verdachte bevindt zich in het dekkingsgebied in de omgeving van de woning van de moeder van [medeverdachte] . Om 06:17 uur wordt de mobiele telefoon van verdachte door de vaste telefoon van de moeder van [medeverdachte] gebeld. De mobiele telefoon van verdachte straalt dan de zendmast Kerklaan in Capelle aan den IJssel aan. Deze mast heeft niet het dekkingsgebied waar de woning [adres verdachte] onder valt.
Op 11 juli 2015 heeft verdachte om 06:36 uur en 06:39 uur naar een taxicentrale gebeld. De zendmast Kerklaan in Capelle aan den IJssel is daarbij aangestraald. Vervolgens zijn twee geluidsfragmenten bij de Rotterdamse Mobiliteit Centrale RMC BV opgevraagd. Tijdens het beluisteren van het fragment van 06:36 uur hoorde verbalisant dat een vrouw een taxi bestelde. Op de vraag waar zij opgehaald wil worden, antwoordde zij: “Winkelcentrum Koperwiek”. Vervolgens antwoordde zij op de vraag welke naam genoteerd mag worden: “ [bijnaam verdachte] ”. Daarna werd de vraag gesteld of de taxi voor de vrouw alleen is, waarna de vrouw antwoordde: “Nee, voor twee personen”. Om 06:39 uur belt de vrouw om de taxi te annuleren. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte door meerdere personen uit haar omgeving [bijnaam verdachte] wordt genoemd.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij in die periode in de woning van verdachte verbleef en dat hij op 11 juli 2015 omstreeks 6 uur in de ochtend werd wakker gemaakt door verdachte, die zei: “ [medeverdachte] heeft geschoten!”, “Er was ruzie in een café en [medeverdachte] heeft geschoten!”. [getuige 3] zag dat verdachte in paniek was. [medeverdachte] heeft hij die ochtend niet in de woning gezien. Op 13 juli 2015 heeft [getuige 3] verdachte pas weer gezien. Later heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn Nederlands niet zo goed is en dat hij niet heeft verklaard dat verdachte die ochtend tegen hem heeft gezegd dat [medeverdachte] heeft geschoten. Verdachte zou hebben gezegd dat er was geschoten, maar zij heeft niet gezegd wie dat heeft gedaan.
Op 11 juli 2015 om 07:19 uur heeft de mobiele telefoon van verdachte internetverbinding via een zendmast op [adres 2] te Capelle aan den IJssel en lijkt zich te verplaatsen. Om 07:39 uur heeft de mobiele telefoon een internetverbinding via een zendmast aan [adres 3] te Capelle aan den IJssel en bevindt zich in de omgeving van de woning van de moeder van verdachte.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte en [medeverdachte] na de schietpartij het café hebben verlaten en na controle door de politie samen in de auto zijn vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat zij niet heeft gezien wie de schutter was. Dit heeft zij ook tegen haar moeder en de zus en moeder van [medeverdachte] gezegd toen zij haar in de gevangenis bezochten, terwijl zij er niet van op de hoogte was dat de gesprekken die zij voerde werden opgenomen. Verder zijn verdachte en [medeverdachte] die avond gecontroleerd door de politie en mochten ze doorrijden. Het is voor de rechtbank op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet duidelijk op welk moment verdachte ervan op de hoogte is geraakt dat [medeverdachte] de schutter was. Verder is niet duidelijk op welk moment en waar [medeverdachte] uit de auto van verdachte is gestapt. Door verbalisanten is gezien dat ze samen zijn weggereden, maar [medeverdachte] is daarna niet meer gezien. Dat verdachte een taxi voor twee personen heeft besteld, zou erop kunnen wijzen dat zij op dat moment nog met [medeverdachte] was, maar ook dat is niet met voldoende mate van zekerheid duidelijk geworden.
De rechtbank is daarom – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte van het onder 5 ten gelegde feit dient te worden vrijgesproken.

5.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft zich met betrekking tot feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.554,75, bestaande uit € 216,-- aan materiële schade en € 9.338.75 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, omdat zij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspraak heeft gevorderd.
Met betrekking tot het namens de benadeelde partij gevoerde verweer dat de immateriële schade mede is veroorzaakt door de behulpzaamheid van verdachte bij het vluchten danwel het verbergen van [medeverdachte] achteraf, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in dat geval eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de behandeling van de vordering op die grondslag een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegd feit, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot het namens de benadeelde partij gevoerde verweer dat de immateriële schade mede is veroorzaakt door de behulpzaamheid van verdachte bij het vluchten danwel het verbergen van [medeverdachte] achteraf, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in dat geval eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de behandeling van de vordering op die grondslag een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
5.3
Het standpunt van de benadeelde partij
Namens de benadeelde was mr. M.P. de Klerk aanwezig. De raadsman heeft de vordering toegelicht en daartoe onder meer aangevoerd dat de vordering voornamelijk op het eigen letsel van [slachtoffer 2] ziet, maar daarnaast ook ziet op schade die hij heeft geleden omdat hij getuige is geweest van de moord/doodslag op [slachtoffer] . Voor het immateriële gedeelte van de vordering is aangesloten bij de bedragen die worden toegekend met betrekking tot letsel. Er is geen apart bedrag gevorderd voor schade als gevolg van het behulpzaam zijn bij de vlucht of het verbergen van [medeverdachte] door verdachte.
De raadsman heeft zich – naar aanleiding van de door de officier van justitie gevorderde vrijspraak voor het onder feit 2 ten laste gelegde feit – op het standpunt gesteld dat de behulpzaamheid bij de vlucht danwel het verbergen voor de politie van [medeverdachte] door verdachte achteraf ook heeft bijgedragen aan de immateriële schade en hij verzoekt de rechtbank ook in geval van vrijspraak voor het onder 2 ten laste gelegde feit de gevorderde schade geheel danwel gedeeltelijk toe te wijzen.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte ten aanzien van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, waarop de vordering, mede gelet op de mondelinge aanvulling ter terechtzitting betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt [slachtoffer 2] in de proceskosten door verdachte ten behoeve van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2018.