ECLI:NL:RBDHA:2018:3498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
09/827401-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en oplegging van maatregel wegens mishandeling in penitentiaire inrichting

Op 28 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man uit Gouda, die werd beschuldigd van mishandeling van een psycholoog in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn. De verdachte was op 7 juli 2017 in gesprek met de psycholoog toen hij haar bij de keel vastpakte. De psycholoog liep hierdoor letsel op, waaronder kneuzingen en snijwonden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, zoals poging tot moord en poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij een scherp voorwerp had gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beschouwd vanwege een geestelijke stoornis, en de rechtbank besloot hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan werd de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar opgelegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de psycholoog, voor de immateriële en materiële schade die zij had geleden door de mishandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827401-17 en 09/819697-15 (tul)
Datum uitspraak: 28 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 oktober 2017 (pro forma), 19 december 2017 (pro forma) en 14 maart 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.M. Penn en door de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een stuk glas en/of hard
plastic, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de keel/hals van die
[slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen met een stuk glas en/of hard plastic, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in de keel/hals van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] al
dan niet met voorbedachten rade heeft mishandeld, door haar met een stuk glas
en/of hard plastic, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de keel/hals
te steken/snijden;
2.
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (met kracht)
bij haar keel/hals heeft gepakt en/of vastgehouden en/of haar keel/hals heeft
dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al
dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die
[slachtoffer] (met kracht) bij haar keel/hals heeft gepakt en/of vastgehouden
en/of de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] al
dan niet met voorbedachten rade heeft mishandeld, door haar (met kracht) bij
de keel/hals vast te pakken en/of te houden en/of haar keel/hals dicht te
knijpen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Op 7 juli 2017 heeft aangeefster [slachtoffer] , die psycholoog is, de verdachte bezocht in de penitentiaire inrichting (PI) te Alphen aan den Rijn, waar de verdachte op dat moment gedetineerd was. Nadat zij enige tijd met elkaar hadden gesproken, is de verdachte opgestaan en heeft hij aangeefster bij haar keel vastgepakt. Aangeefster heeft geprobeerd los te komen, maar dit is niet gelukt. Na enige tijd waren de beveiligers ter plekke en deze hebben de verdachte van aangeefster af weten te halen. [1] Aangeefster heeft door het incident enig letsel opgelopen, te weten een kneuzing van de hals, een kneuzing van de pols en twee wondjes (oppervlakkige laceraties) in haar hals en onder haar kin. [2]
Aan de verdachte wordt verweten dat hij zich – kort gezegd – heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord dan wel doodslag (feit 1 primair) dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet met voorbedachten rade, (feit 1 subsidiair) dan wel aan mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, (feit 1 meer subsidiair) van aangeefster door haar met een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in de hals te steken of snijden. Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord dan wel doodslag (primair) dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet met voorbedachten rade, (subsidiair) dan wel aan mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, (meer subsidiair) van aangeefster door haar bij haar keel te pakken en vast te houden en haar keel dicht te knijpen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte een of meer van de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat het bestanddeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een stuk glas of een ander scherp voorwerp in zijn handen heeft gehad, zodat hij dient te worden vrijgesproken van alle hem onder 1 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen voorbedachte raad heeft gehad en de keel van aangeefster niet heeft dichtgeknepen, zodat hij moet worden vrijgesproken van de hem onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, en enkel kan worden veroordeeld voor de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [3]
Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair (vrijspraak)
Aangeefster heeft verklaard dat zij zag dat, toen de verdachte opstond, hij iets uit zijn broekzak haalde en dat hij dit, toen de verdachte haar met één hand bij haar keel vast had, tegen haar keel hield. Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van [beveiliger] , beveiliger in de PI. Deze heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zijn rechterhand de nek van het slachtoffer beetpakte en met zijn linkerhand een snijbeweging maakte. Hij kon echter niet zien of de verdachte iets in zijn hand had. De andere beveiligers die als getuige zijn gehoord hebben niet verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte het slachtoffer heeft gesneden dan wel gestoken. De verdachte heeft ontkend dat hij voor, tijdens of na het incident een stuk glas of ander scherp voorwerp in zijn handen heeft gehad. Het dossier bevat geen verklaring uit de eerste hand die dit weerspreekt.
In de spreekkamer waar de verdachte en aangeefster met elkaar hebben gesproken, zijn na het incident enkele stukjes glas aangetroffen. Er is echter nagelaten om deze stukjes glas nader te laten onderzoeken. Evenmin blijkt uit het dossier dat is vastgesteld dat er zich, voordat de verdachte en aangeefster van de spreekkamer gebruik maakten, geen glas in de ruimte bevond. Getuige [getuige] heeft weliswaar verklaard dat hij voordat de psychologe de spreekkamer in ging geen glas heeft zien liggen, maar het betreft zeer kleine stukjes glas en niet duidelijk is of deze getuige bewust heeft gekeken of er iets aanwezig was in de ruimte.
Wel blijkt uit het dossier dat aangeefster door het incident op 7 juli 2017 enig letsel heeft opgelopen in haar nek, waaronder enkele krassen. Volgens de verdachte zijn deze krassen mogelijk veroorzaakt door zijn nagels. Ook dit letsel van aangeefster is niet nader onderzocht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een stuk glas of ander scherp voorwerp, nu immers niet valt uit te sluiten dat het letsel van aangeefster op andere wijze, bijvoorbeeld door de nagels van de verdachte, is ontstaan. De verdachte zal dan ook van feit 1 in alle varianten worden vrijgesproken.
Feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij het slachtoffer met één hand bij haar keel heeft gepakt en heeft vastgehouden. Ook toen zij begon met slaan om hem van zich af te krijgen, heeft hij haar niet losgelaten. Pas door ingrijpen van de beveiligers is aangeefster uiteindelijk uit de greep van de verdachte losgekomen. [4] Hij heeft echter niet haar keel dichtgeknepen, waardoor zij geen lucht meer zou hebben gekregen, aldus de verdachte.
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging om aangeefster van het leven te beroven. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Van het leven beroven?
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar met één hand stevig bij haar keel had vastgepakt en dat zij veel kracht moest zetten met haar handen om zijn handen van haar keel te halen. Zij had het idee dat hij haar wilde vermoorden. Ook heeft zij verklaard dat zij voelde dat ze nog wel lucht kreeg en dat ze begon te gillen. [5] Zij heeft niet verklaard dat de verdachte haar keel heeft dichtgeknepen. Hoewel getuigen wel hebben verklaard dat de verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen, ziet de rechtbank in de verklaring van aangeefster steun voor de verklaring van de verdachte dat hij enkel haar keel heeft vastgepakt en vastgehouden, maar haar keel niet heeft dichtgeknepen. De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van het dichtknijpen van de keel van aangeefster.
De vraag of het vastpakken en vasthouden van de keel van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer nog lucht krijgt, een poging oplevert om het slachtoffer van het leven te beroven, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Naar algemene ervaringsregels roepen deze handelingen immers niet de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer hierdoor komt te overlijden.
Dit betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte daadwerkelijk heeft getracht om aangeefster te doden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem primair ten laste gelegde poging om aangeefster van het leven te beroven.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is op diezelfde grond van oordeel dat niet kan worden gezegd dat door het met kracht vastpakken en vasthouden van de keel, zonder dat deze wordt dichtgeknepen, de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit betekent dat de verdachte ook zal worden vrijgesproken van de hem subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Mishandeling?
Nu aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar bij haar keel heeft gepakt en heeft vastgehouden en zij heel veel moeite moest doen om los te komen en de verdachte dit ook heeft bekend, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar met kracht bij de keel vast te pakken en te houden. Dat dit met kracht is gebeurd blijkt ook uit het letsel van aangeefster, onder andere bestaande uit een kneuzing in haar hals.
De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad, omdat niet aan de daarvoor in de jurisprudentie gestelde eisen is voldaan, zodat de verdachte van dit bestanddeel dient te worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
2. meer subsidiair
hij op 07 juli 2017 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] heeft mishandeld, door haar met kracht bij de keel vast te pakken en te houden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens gesteld dat, voor zover de verdachte niet wordt vrijgesproken, hij ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffende Pro Justitia rapportage d.d. 8 augustus 2017 en van het aanvullende rapport van 8 december 2017, beide opgesteld door [naam 1] , GZ-psycholoog. Hieruit komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, multiple episoden en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze ziekelijke stoornis heeft het gedrag van de verdachte beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte had al langere tijd last van paranoïde- en grootheidswanen, zijn realiteitstoetsing was gestoord en hij kon ontremd, onvoorspelbaar en impulsief gedrag ontwikkelen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde de verdachte niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een de verdachte betreffende Pro Justitia rapportage d.d. 22 september 2017, opgesteld door [psychiater] , psychiater. Ook de psychiater heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en van een stoornis in cannabisgebruik en dat deze ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren. Omdat de verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend, kan de psychiater geen uitspraken doen met betrekking tot de toerekenbaarheid.
De rechtbank is met de psycholoog en de officier van justitie van oordeel dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte Tbs met dwangverpleging op te leggen (ongemaximeerd).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om – indien de verdachte ontoerekeningsvatbaar wordt geacht – een Tbs met voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 7 juli 2017 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster, die hem op dat moment als psycholoog kwam bezoeken in de gevangenis waar hij verbleef. Hij heeft haar bij haar keel gepakt en vervolgens niet meer los gelaten, totdat uiteindelijk beveiligers hem van haar af hebben gehaald. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden, enig letsel opgelopen en heeft vooral doodsangsten uitgestaan, zoals blijkt uit de door haar ter zitting voorgelezen verklaring. Tevens blijkt hieruit dat zij ook thans nog last heeft van de psychische gevolgen van het voorval.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 8 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in het recente verleden eerder is veroordeeld voor mishandeling. Ook blijkt daaruit dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd liep.
De psycholoog heeft in aanvulling op hetgeen in de vorige paragraaf is weergegeven, gerapporteerd dat sprake is van een hoog recidiverisico en de volgende nadere uiteenzetting gegeven. De verdachte heeft nauwelijks ziekte-inzicht en ziektebesef. Bovendien is hij krenkbaar en ontbreekt het hem aan adequate copingvaardigheden. Het recidiverisico is te verlagen door hem met medicatie te behandelen voor zijn stoornissen. Eerdere dwangbehandeling met Olanzapine heeft een zeer positief effect gehad. Het probleem is echter dat de verdachte te weinig ziekte-inzicht heeft om te beseffen dat hij medicatie zal moeten blijven gebruiken om zijn stoornis onder controle te houden. Dit betekent dat behandeling onder toezicht zal moeten plaatsvinden. Om het gewelddadig gedragspatroon van de verdachte te doorbreken is een stevige en consequente behandeling nodig. Behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden onder toezicht van de reclassering zal waarschijnlijk tekort schieten. Onderzoeker heeft geadviseerd om de verdachte een Tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
De psychiater heeft in aanvulling op hetgeen in de vorige paragraaf is weergegeven, gerapporteerd dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag hoog is, zowel op de korte als op de (middel)lange termijn. Een adequate behandeling van de psychiatrische stoornis zal het recidiverisico wel doen verminderen. Dit dient eerst in een gesloten c.q. beveiligde setting en vervolgens in een ambulante setting onder strikt toezicht plaats te vinden. Een Tbs-maatregel is daarvoor een reële optie.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 17 oktober 2017, opgesteld door [naam 2] , reclasseringswerker, en [naam 2] , teamleider. Hieruit blijkt dat eerdere reclasserings- en hulpverleningscontacten negatief zijn beëindigd door onvoldoende medewerking en onttrekking aan behandelingen door de verdachte. De verdachte is niet gemotiveerd voor gedragsverandering en hulpverlening voor zijn psychiatrische problematiek, omdat hij ontkent dat hiervan sprake is. Het recidiverisico wordt zeer hoog geschat. De reclassering kan (nog) niet adviseren over mogelijke interventies en/of toezicht en conformeert zich aan de adviezen van de beide Pro Justitia rapporteurs.
Tenslotte heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het maatregelrapport van GGZ reclassering Fivoor d.d. 8 maart 2018, opgesteld door [naam 2] , reclasserings-werker, en [naam 2] , leidinggevende. Fivoor is van mening dat een stevig kader nodig is om op de juiste manier te kunnen interveniëren wanneer de verdachte terugvalt in middelengebruik en/of de klinische behandeling staakt of zich hieraan onttrekt. Daarnaast wordt geconstateerd dat er weinig beschermende factoren aanwezig zijn. De reclassering acht een Tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk gezien de moeilijk te behandelen problematiek in combinatie met het hoge recidiverisico. Voorwaarde zal echter zijn dat de verdachte inzage wil geven in zijn delictbeleving.
Ter zitting heeft [naam 2] het rapport toegelicht en eraan toegevoegd dat de reclassering een Tbs met voorwaarden haalbaar acht, en benadrukt dat het nodig is dat de verdachte inzage blijft geven in zijn delictbeleving. Er kan worden gewerkt aan de uitbreiding van het aantal beschermende factoren.
De op te leggen maatregel
Gelet op het in de rapportages vermelde psychiatrisch ziektebeeld van de verdachte, in samenhang met de aard van het bewezenverklaarde feit, staat vast dat een (langdurige) klinische behandeling nodig is. Daarbij is het van belang dat de verdachte zijn medicatie zal blijven innemen. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van de beide hem primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en enkel mishandeling bewezen heeft verklaard, is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden om een Tbs-maatregel op te leggen. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte een gevaar vormt voor zowel zichzelf als voor anderen als voor de algemene veiligheid van personen of goederen, zal de rechtbank, nu aan de wettelijke voorwaarden zoals genoemd in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan en de rechtbank oplegging van na te noemen maatregel noodzakelijk acht ter voorkoming van recidive, gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.802,-, te vermeerderen met de wettelijk rente, alsmede een bedrag van € 26,- wegens proceskosten.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet dient te worden aangesloten bij de door de benadeelde partij bijgevoegde jurisprudentie, omdat het daar gaat over snijden en steken en daar in casu geen bewijs voor is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 750,- toewijzen. Dit bedrag is aanzienlijk hoger dan in vergelijkbare zaken voor een mishandeling wordt toegekend, aangezien het slachtoffer er blijkens haar verklaringen daadwerkelijk vanuit ging dat de verdachte haar wilde doden. Dat de rechtbank dit niet bewezen heeft geacht, doet er niet aan af dat het slachtoffer het handelen van de verdachte zo heeft ervaren, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring ter terechtzitting. Dat het slachtoffer dit handelen zo heeft ervaren en dat dit heeft bijgedragen aan de door haar geleden immateriële schade, acht de rechtbank begrijpelijk en aannemelijk. De rechtbank houdt de verdachte in civielrechtelijke zin aansprakelijk voor deze schade, zodat dit relatief hoge bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevraagde immateriële schade voor het overige afwijzen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade ten bedrage van
€ 52,- , is door de verdediging niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Dit bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank zal het ter zake van proceskosten gevorderde bedrag ad € 26,- aanmerken als materiële schade. Dit bedrag is evenmin door de verdediging betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij, zodat ook dit bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 828,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen over de immateriële schade
(€ 750,-) vanaf 7 juli 2017, de dag waarop de schade is ontstaan, en over de materiële schade (€ 78,-) vanaf 25 augustus 2017, de dag waarop de vordering is ingediend, beide tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 828,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 750,- vanaf 7 juli 2017 en over een bedrag van € 78,- vanaf 25 augustus 2017, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank d.d. 29 maart 2016 voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, omdat de proeftijd nog niet is ingegaan vanwege de detentie van de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, aangezien de verdachte dient te worden vrijgesproken en omdat de proeftijd nog niet is ingegaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie van 12 september 2017 afwijzen, omdat de proeftijd nog niet is gaan lopen vanwege de detentie van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en de onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 828,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 750,- vanaf 7 juli 2017, en over een bedrag van € 78,- vanaf 25 augustus 2017, beide tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst de vordering voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 828,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 750,- vanaf 7 juli 2017, en over een bedrag van € 78,- vanaf 25 augustus 2017, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 16 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank d.d. 29 maart 2016 opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2018.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte, p. 6-8; verklaring verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2018.
2.Een geschrift, te weten een verslag van de Dienst Justitiële Inrichtingen d.d. 7 juli 2017, bijlage 3 bij de vordering van [slachtoffer] .
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017190930, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 84).
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2018.
5.Proces-verbaal aangifte, p. 8.