ECLI:NL:RBDHA:2018:3468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met spoedsluiting horeca-inrichting na geweldsincident

Op 20 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een horeca-inrichting die op 15 maart 2018 door de burgemeester van Delft was besloten te sluiten voor de duur van vier weken, met ingang van 19 maart 2018, na een geweldsincident dat op 24 december 2017 had plaatsgevonden. Verzoekster, de horeca-inrichting, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 maart 2018 is de gemachtigde van verzoekster verschenen, evenals enkele andere betrokkenen. De burgemeester was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster om de beslissing op bezwaar af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van verweerder om direct tot sluiting over te gaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het geweldsincident van 24 december 2017 de enige grondslag was voor de sluitingsmaatregel en dat er sindsdien geen andere incidenten hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat een sluiting die bijna drie maanden na het incident wordt opgelegd, niet redelijk is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/1969

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

20 maart 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[B.V. X], te [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
tegen

de burgemeester van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Hobbelink).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de
horeca-inrichting [horeca-inrichting] (hierna: de horeca-inrichting), gelegen aan [adres] te
[plaats], met ingang van 19 maart 2018 om 00.00 uur, voor bezoekers te sluiten voor
de duur van 4 weken.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018.
Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts zijn namens verzoekster
verschenen [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3].
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Niet in geschil is dat op 24 december 2017 een portier van de horeca-inrichting een man die voor de deur van de horeca-inrichting stond een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en deze portier een andere, eveneens voor deur staande man, tegen het lichaam heeft geschopt.
Verweerder is volgens zijn beleid, zoals neergelegd in het Handhavingsscenario Horeca - Delft, bevoegd tot toepassing van bestuursdwang in de vorm van een sluiting voor minimaal één week tot maximaal 52 weken indien in of buiten doch in directe relatie met de horeca-inrichting geweld is gebruikt.
De voorzieningenrechter acht dit beleid op zichzelf redelijk.
In het kader van de vraag of er voldoende spoedeisend belang bestaat om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen, dient een belangenafweging plaats te vinden.
De vraag die thans voorligt is of de belangen van verweerder om thans – hangende bezwaar – direct tot sluiting over te gaan, zwaarder dienen te wegen dan die van verzoekster om de beslissing op bezwaar te mogen afwachten.
Van de zijde van verweerder is ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk te kennen gegeven dat alléén het incident van 24 december 2017 aan de sluitingsmaatregel ten grondslag is gelegd. Voorts is door verweerders gemachtigde niet betwist dat er, zoals door verzoekster gesteld, na dit incident geen andere incidenten hebben plaatsgehad. Een spoedsluiting die pas bijna drie maanden na het desbetreffende incident wordt opgelegd (en die vrijwel direct – namelijk binnen 4 dagen - ingaat) ligt dan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de rede.
De vorengenoemde belangenafweging valt daarom in dit geval in het voordeel van verzoekster uit.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 15 maart 2018 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 338,-- vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.