ECLI:NL:RBDHA:2018:3438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
6572083 EJ VERZ 18-60280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwezigheidsbewind en consignatiekas in het belang van rechthebbende

Op 26 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende afwezigheidsbewind. De kantonrechter heeft de bewindvoerder, die in 1991 was benoemd, opgedragen om het vermogen van de afwezige rechthebbende te storten in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën. De rechthebbende, geboren in 1956 en laatstelijk woonachtig in Den Haag, heeft momenteel geen bekende woon- of verblijfplaats. Het onroerend goed dat onder bewind stond, was in 1991 verkocht, en het resterende bedrag van de verkoopopbrengst is sindsdien onder bewind gehouden. Door de kosten van het bewind is het vermogen van de rechthebbende in de loop der jaren steeds verder afgenomen.

De kantonrechter heeft overwogen dat het voortbestaan van het bewind niet langer in het belang van de rechthebbende is, gezien de onbekende verblijfplaats en de afname van het vermogen. Hoewel de wet niet expliciet voorziet in deze mogelijkheid, heeft de kantonrechter besloten om de bewindvoerder te verplichten het resterende vermogen te storten in de consignatiekas. Na deze storting en het overleggen van bewijs van consignatie zal het bewind worden opgeheven. De beslissing is genomen ter openbare terechtzitting en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
Zaaknr.: 6572083 EJ VERZ 18-60280
BM.nr.: CB 78445
26 maart 2018

Ambtshalve beschikking van de kantonrechter betreffende afwezigheidsbewind

De rechtbank te Den Haag heeft bij beschikking van 16 mei 1991

[beschermingsbewindvoerder] ,

[woonplaats] ,
[adres] ,
bewindvoerder,
benoemt tot bewindvoerder over het vermogen van de afwezige:

[afwezige] ,

laatstelijk wonende te Den Haag,
thans zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geboren op [geboortedag] 1956 te [plaats] ,
rechthebbende,
uitsluitend met betrekking tot het onroerend goed gelegen aan de [adres] te [plaats] .

Overwegingen

Het onroerend goed waarover het bewind is uitgesproken is op 16 september 1991 verkocht. Over het na aftrek van de hypothecaire geldlening en kosten van de verkoopopbrengst resterende bedrag van  32.237,28 is sedertdien bewind gevoerd door de bewindvoerder.
De verblijfplaats van rechthebbende is tot op heden onbekend. Het aan rechthebbende toebehorende banksaldo kan daarom niet aan hem worden overgedragen. Door de kosten van het bewind is het onder bewind staande vermogen van rechthebbende de afgelopen jaren steeds kleiner geworden. De kantonrechter is van oordeel dat het laten voortbestaan van het bewind onder deze omstandigheden niet in het belang van rechthebbende is.
Hoewel de wet daartoe niet uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt, zal de kantonrechter, gelet op voornoemde omstandigheden, de bewindvoerder opdragen het vermogen van rechthebbende te storten in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën. Nadat de bewindvoerder dit bedrag heeft gestort en hiervan het bewijs van consignatie van het Ministerie van Financiën heeft overgelegd, zal het bewind worden opgeheven.

Beslissing

De kantonrechter:
draagt de bewindvoerder op het vermogen van rechthebbende te storten in de consignatiekas van het Ministerie van Financien;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Gegeven door mr. A. Emmens, kantonrechter te Den Haag, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2018.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de
betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze
bekend is geworden.