ECLI:NL:RBDHA:2018:3160
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van asielaanvraag van Iraakse eiser op grond van geloofwaardigheid en vestigingsalternatief in de Koerdische Autonome Regio
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die samen met zijn echtgenote asiel had aangevraagd na te zijn gevlucht voor IS, stelde dat hij vreesde voor eerwraak door zijn schoonfamilie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser over de vrees voor eerwraak ongeloofwaardig, vooral omdat hij niet kon uitleggen hoe zijn zwager op de hoogte was geraakt van de situatie van zijn vrouw. Bovendien oordeelde de rechtbank dat er een vestigingsalternatief was in de Koerdische Autonome Regio (KAR), waar de eiser familie had en de Koerdische taal sprak. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de asielvergunning vormden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.