ECLI:NL:RBDHA:2018:3160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
NL17.8898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van Iraakse eiser op grond van geloofwaardigheid en vestigingsalternatief in de Koerdische Autonome Regio

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die samen met zijn echtgenote asiel had aangevraagd na te zijn gevlucht voor IS, stelde dat hij vreesde voor eerwraak door zijn schoonfamilie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser over de vrees voor eerwraak ongeloofwaardig, vooral omdat hij niet kon uitleggen hoe zijn zwager op de hoogte was geraakt van de situatie van zijn vrouw. Bovendien oordeelde de rechtbank dat er een vestigingsalternatief was in de Koerdische Autonome Regio (KAR), waar de eiser familie had en de Koerdische taal sprak. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de asielvergunning vormden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. C.C.H.M. Backerra),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 23 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018 in Breda. Op dezelfde zitting is het beroep van zijn echtgenote [naam 2] (mede namens hun drie minderjarige kinderen) afzonderlijk behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Karem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Na relocatie vanuit Griekenland heeft hij op 15 februari 2017 samen met zijn echtgenote asiel aangevraagd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij met zijn gezin is gevlucht voor IS van Hamra naar Hawera. Zijn vrouw is daar bij iemand thuis gaan werken als schoonmaakster. Op een gegeven moment heeft de broer van eisers vrouw haar werkgever vermoord en gedreigd uit eerwraak ook zijn zus te vermoorden, omdat hij dacht dat zij door eiser aan die werkgever was verkocht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht echter eisers verklaringen over de vrees voor eerwraak ongeloofwaardig. Eiser is afkomstig uit de provincie Ninewa, waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, maar verweerder acht een vestigingsalternatief in de Koerdische Autonome Regio (KAR) aanwezig.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert ten eerste aan dat verweerder zijn verklaringen over de vrees voor eerwraak ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder dat niet ten onrechte heeft gedaan, gelet op het navolgende.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over de gedragingen van zijn zwager. De moord op de werkgever van zijn vrouw en de bedreiging met eerwraak vormen de basis van eisers asielrelaas en hebben hem ertoe genoodzaakt om met zijn gezin Irak te verlaten. Gelet daarop heeft verweerder terecht overwogen dat het vreemd is dat eiser niet kan verklaren hoe zijn zwager ervan op de hoogte is geraakt dat zijn vrouw buitenshuis werkte en waarom zijn zwager dacht dat hij haar had verkocht. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat het bovendien vreemd is dat eiser heeft verklaard hierover niet met zijn vrouw te hebben gesproken en dit ook niet te willen. Door zo te handelen voldoet eiser niet aan de op hem rustende last op grond van artikel 31 van de Vw om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Eiser kan deze tegenwerping niet weerleggen door in beroep, net als in de zienswijze, te stellen dat Hawera een klein dorp is en de werkgever van zijn vrouw een bekend figuur was. Het is immers niet meer dan een aanname van eiser dat zijn zwager daarom te weten is gekomen dat zijn vrouw bij deze man werkte. Daarnaast verheldert deze aanname geenszins waarom de zwager zou hebben gedacht dat eiser zijn vrouw aan haar werkgever had verkocht.
6. Verweerder heeft ook terecht aan eiser tegengeworpen dat het vreemd is dat hij zijn vrouw zou toestaan om bij een andere man in huis te gaan werken zonder zich te verdiepen in diens leefsituatie. Verweerder heeft er namelijk terecht op gewezen dat dit niet te rijmen is met de verklaringen van eiser dat de maatschappij in Hawera het niet toeliet dat een getrouwde vrouw bij een andere man in huis ging werken en de gelovige familie van zijn vrouw evenmin. Eiser heeft deze tegenwerping onvoldoende weerlegd door in beroep, evenals in de zienswijze, te stellen dat zijn gezin het geld hard nodig had en dat hij zijn vrouw veel vrijheid gaf. Dit laat immers onverlet dat het gelet op de genoemde omstandigheden erg risicovol was en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiser dit risico lichtvaardig zou nemen.
7. Eiser voert ten tweede aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat hij zich kan vestigen in de KAR. Hij stelt dat de autoriteiten hem en zijn gezin daar niet kunnen beschermen en dat zijn schoonfamilie hem daar overal kan vinden. Eiser stelt daarnaast onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2033) dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij zal worden toegelaten tot de KAR.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser zich met zijn gezin kan vestigen in de KAR. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser de Koerdische etniciteit heeft, Koerdisch-Sorani spreekt, familie heeft in de KAR, waaronder zijn ouders, en is geregistreerd in de KAR. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit ook voor eisers echtgenote geldt en dat zij geen gronden heeft gericht tegen het vestigingsalternatief. Nu eiser geen geloofwaardige vrees voor ernstige schade heeft, in verband met zijn schoonfamilie of anderszins, kan ook dat hem er niet van weerhouden om zich in de KAR te vestigen.
9. Gezien het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom terecht op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw afgewezen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel