ECLI:NL:RVS:2017:2033

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
201609483/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 november 2016. De rechtbank had de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris vernietigd. De vreemdeling, die afkomstig is uit het district Makhmour, had een aanvraag ingediend die op 17 juni 2016 door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de afwijzing onzorgvuldig had voorbereid en ondeugdelijk had gemotiveerd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling een vestigingsalternatief heeft in de Koerdische Autonome Regio (KAR), maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de vreemdeling daadwerkelijk toegang zou krijgen tot de KAR. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft het besluit van de staatssecretaris van 17 juni 2016 opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd waarom de vreemdeling een vestigingsalternatief zou hebben in de KAR.

De Afdeling heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om deugdelijk te motiveren dat een vreemdeling toegang kan krijgen tot een vestigingsalternatief, en dat de omstandigheden in het land van herkomst van invloed zijn op de beoordeling van asielaanvragen.

Uitspraak

201609483/1/V2.
Datum uitspraak: 31 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 november 2016 in zaak nr. 16/13507 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Stieger, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling afkomstig is uit het district Makhmour, waar zich volgens de staatssecretaris een situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vreemdelingenwet 2000 bescherming biedt. Hij heeft de aanvraag niettemin afgewezen omdat de vreemdeling een vestigingsalternatief heeft in de Koerdische Autonome Regio (hierna: KAR).
3.    Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris de afwijzing, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
4.    In de derde grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank voor haar oordeel ten onrechte mede redengevend heeft geacht dat hij niet heeft gereageerd op de door de vreemdeling in zijn gronden van beroep aangehaalde notitie 'Veelgestelde vragen Irak' van Vluchtelingenwerk Nederland van mei 2016. Dit heeft hij immers wel gedaan, namelijk in zijn verweerschrift van 12 augustus 2016, waarin hij heeft toegelicht waarom de in die notitie vervatte informatie niet in de weg staat aan de tegenwerping van het vestigingsalternatief. De grief slaagt.
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 juni 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
6.    Ter toelichting op zijn standpunt dat de vreemdeling een vestigingsalternatief heeft in de KAR heeft de staatssecretaris zich, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat het district Makhmour bestuurlijk gezien valt onder de provincie Erbil, die deel uitmaakt van de KAR. Gelet hierop is volgens de staatssecretaris voldaan aan de in paragraaf C7/13.5.2. van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc 2000) neergelegde eis dat er een concreet aanknopingspunt moet zijn op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat een vreemdeling zich in de KAR kan vestigen. Verder heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling een Koerdische moslim is, hij is geboren en getogen dichtbij de KAR, hij de Koerdische taal spreekt en dat hij in het verleden de beschikking heeft gehad over een Iraaks identiteits- en nationaliteitsbewijs. De staatssecretaris heeft verder meegewogen dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij familieleden inschakelt om zich in de KAR te vestigen en zich daar staande te houden. Hij heeft immers verklaard dat hij familieleden heeft in Makhmour, dan wel Ta'mim. Volgens de staatssecretaris blijkt uit het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak van de minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2015 verder dat ontheemden toegang krijgen tot de KAR, op voorwaarde dat zij de door de autoriteiten uitgevoerde veiligheidscontroles doorstaan. In het hogerberoepschrift heeft de staatssecretaris de motivering aangevuld en toegelicht dat in het algemeen ambtsbericht inzake Irak van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2016 (hierna: het ambtsbericht van november 2016) staat dat ontheemden aanvankelijk werden opgevangen in de KAR, maar dat de Koerdische autoriteiten dit niet meer willen. Ontheemden worden  opgevangen in betwiste gebieden, in kampen waar de Koerdische veiligheidstroepen de controle hebben.
7.    De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij een vestigingsalternatief heeft in de KAR. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toegang zal krijgen tot de KAR. De staatssecretaris is bij zijn beoordeling verder ten onrechte ervan uitgegaan dat hij zijn familieleden kan inschakelen, aldus de vreemdeling.
7.1.    Dat de staatssecretaris in het landgebonden asielbeleid voor Irak, neergelegd in paragraaf C7/13 van de Vc 2000, heeft bepaald dat voor tegenwerping van het vestigingsalternatief in de KAR vereist is dat er een concreet aanknopingspunt moet zijn op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat een vreemdeling zich daar kan vestigen, laat de in paragraaf C2/3.4. van de Vc 2000 neergelegde vereisten voor tegenwerping van een vestigingsalternatief onverlet. Volgens paragraaf C2/3.4. van de Vc 2000 is voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, voor zover thans van belang, vereist dat een vreemdeling toegang kan verkrijgen tot het betreffende gebied en dat van een vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt.
7.2.    In het door de staatssecretaris aangehaalde ambtsbericht van november 2016 staat het volgende:
"In de Koerdische regio bevindt zich een groot aantal ontheemden. Velen van hen zijn in 2014 en 2015 ontheemd geraakt en naar de Koerdische provincies gevlucht. Yezidi’s en christenen uit de provincie Ninewa maken een groot deel uit van de eerste ontheemdenstromen. Zij werden opgevangen in de KAR en het merendeel van hen verblijft daar nog. Uit cijfers van IOM blijkt dat zich in Duhok bijna uitsluitend ontheemden bevinden die in 2014 gevlucht zijn. In Suleimaniyah hebben zich sinds april 2015 minder dan 30.000 nieuwe ontheemden geregistreerd. In Erbil zijn sinds april 2015 ruim 100.000 nieuwe ontheemden aangekomen. Dit betreft onder meer de grote groep ontheemden die in de vier kampen bij Debaga (Erbil, district Makhmour, betwist gebied), dat wat betreft de veiligheidssituatie onder controle staat van de Peshmerga, opgevangen worden. De kampen worden bestuurd door de Barzani Charity Foundation. Zij die over een sponsor beschikken kunnen doorreizen naar de KAR. Per 1 augustus 2016 zouden de Koerdische autoriteiten het proces van aanvragen om sponsorschap tijdelijk stilgelegd hebben, wegens klachten van corruptie en een gebrek aan sponsors. Het is onbekend welke gevolgen dit heeft voor de bewoners van het kamp.
De Koerdische autoriteiten zijn terughoudender geworden in het opnemen van ontheemden ten opzichte van de vorige verslagperiode (2015). Zij willen niet langer nieuwe ontheemden opnemen in de KAR, maar vangen ontheemden op in kampen waar de Koerdische veiligheidstroepen de controle hebben, in betwiste gebieden. Om toegelaten te worden tot een kamp dient de ontheemde een veiligheidsonderzoek te ondergaan. Irakezen die langer dan twee weken in de KAR willen blijven, dienen zich bij de veiligheidsdienst Asayish te melden. Ontheemden moeten voldoen aan de sponsorvereiste en moeten zich daartoe melden bij het kantoor van de Immigratiedienst en de locale mukhtar. Het ministerie van Binnenlandse Zaken verstrekt de verblijfsdocumenten, welke halfjaarlijks of jaarlijks verlengd moeten worden. Het meer restrictieve beleid van de KAR ten aanzien van nieuwe ontheemden weerspiegelt zich in de cijfers van IOM. In Duhok zijn sinds september 2014 geen (noemenswaardige aantallen) nieuwe ontheemden geregistreerd. In Suleymaniyah zijn van maart tot oktober 2016 slechts vijfduizend nieuwe ontheemden geregistreerd. In Erbil zijn sinds maart 2016 nog wel ruim veertigduizend nieuwe ontheemden geregistreerd, maar hier zijn de ontheemden in Debaga en andere opvangenkampen in het betwiste district Makhmour (provincie Erbil) bij inbegrepen."
7.3.    De staatssecretaris heeft niet toegelicht in hoeverre de gewijzigde opstelling van de Koerdische autoriteiten waarvan melding wordt gemaakt in de hiervoor weergegeven passage uit het door de staatssecretaris aangehaalde ambtsbericht van november 2016, gevolgen heeft voor de mogelijkheden van de vreemdeling om toegelaten te worden tot de KAR en zich daar te kunnen vestigen. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
7.4.    De staatssecretaris heeft verder ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij van de vreemdeling verwacht dat hij de hulp van zijn familieleden in Makhmour, dan wel Ta'mim inroept om zich in de KAR te vestigen en staande te houden. De staatssecretaris verwacht immers niet van de vreemdeling dat hij naar Makhmour of Ta'mim terugkeert, waar zich volgens de staatssecretaris een situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 bescherming biedt. De beroepsgrond slaag in zoverre evenzeer.
7.5.    Of is voldaan aan de overige vereisten voor de tegenwerping van het vestigingsalternatief in de KAR, kan pas worden beantwoord nadat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling toegang kan krijgen tot de KAR. Aan bespreking van wat de vreemdeling verder in beroep heeft aangevoerd wordt daarom niet toegekomen.
8.    Het beroep is gegrond.
9.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 november 2016 in zaak nr. 16/13507;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 juni 2016, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Fernandez
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2017
753.
BIJLAGE
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf C2/3.4.
[...]
Binnenlands beschermingsalternatief
Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland nodig heeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft om zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging te onttrekken.
[...]
De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;
b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
[...]
Paragraaf C7/13.5.2.
[...]
Vlucht en vestigingsalternatief in de KAR
De IND neemt aan dat een vreemdeling afkomstig uit een van de gebieden genoemd in paragraaf C7/13.4.1 Vc geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de persoon zich in de KAR kan vestigen. De IND neemt in ieder geval aan dat de volgende aanknopingspunten de toepassing van een vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR kunnen rechtvaardigen:
[...]
•    de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat de facto onder het bestuur staat van de Koerdische regionale overheid (KRG);
[...]