ECLI:NL:RBDHA:2018:2994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
C/09/457117 / FT RK 18/191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en beheersbaarheid van psychosociale problemen

Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekster, geboren in 1988. Verzoekster diende op 29 januari 2018 een verzoekschrift in, dat op 22 februari 2018 werd behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster kampt met psychische problemen, maar dat zij nog niet de benodigde hulp ontvangt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat deze problemen beheersbaar zijn, wat essentieel is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benadrukte dat verzoekster moet aantonen dat zij in staat is om de verplichtingen van de regeling na te komen, wat in dit geval niet kon worden vastgesteld.

Daarnaast bleek uit de overgelegde stukken dat verzoekster aanzienlijke schulden had, waaronder terug te betalen kinderopvangtoeslag en andere financiële verplichtingen die zij was aangegaan terwijl zij al in financiële problemen verkeerde. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden, wat ook een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank wees het verzoek af, maar gaf aan dat verzoekster in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen als haar situatie verbetert en zij kan aantonen dat zij de benodigde hulp heeft ontvangen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/547117 / FT RK 18/191
nummer verklaring:
uitspraakdatum: 8 maart 2018
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
heeft op 29 januari 2018 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 22 februari 2018 behandeld. Verzoekster is gehoord.
Om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te kunnen worden toegelaten dient verzoekster onder meer aannemelijk te maken dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
De landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling (Bijlage IV bij Proces-reglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) bepalen onder meer:
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
Ter terechtzitting is gebleken dat verzoekster heeft te kampen met psychische problemen, doch daarvoor nog niet de hulp krijgt die zij nodig heeft. Het ontbreekt aan een verklaring van een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie waaruit duidelijk wordt dat de problemen van verzoekster al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoekster zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat de problemen van verzoekster, al dan niet met behulp van hulpverleners, thans zodanig beheersbaar zijn dat verzoekster geacht kan worden voldoende in staat te zijn om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Het is dus onvoldoende duidelijk geworden dat verzoekster thans ‘klaar is’ voor het aangaan van de zware verplichtingen die uit de (langdurige) wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeien. Dit brengt met zich dat er van moet worden uitgegaan dat indien verzoekster nu tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten een te groot risico bestaat dat het mis gaat met de nakoming van die verplichtingen waardoor die regeling tussentijds moet worden beëindigd en waarna verzoekster geen schone lei zal krijgen en tien jaar lang geen beroep meer kan doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is voorts nodig dat verzoekster aannemelijk maakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop dit verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Uit stukken die ter terechtzitting zijn overgelegd blijkt de schuld van verzoekster aan de belastingdienst onder meer te bestaan uit terug te betalen kinderopvangtoeslag voor de jaren 2014 (€ 13.965,-) en 2015 (€ 5.593,-). Voorts is gebleken van een schuld die betrekking heeft op nog te betalen kinderopvangkosten van € 5.824,73 (Kinderopvang2Samen, ontstaansdatum 4 december 2015). Op grond hetgeen verzoekster ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank er van uit dat zij er mee bekend was dat er geen recht (meer) bestond op kinderopvangtoeslag, maar dat zij dit desondanks niet aan de belastingdienst heeft doorgegeven en/of de ontvangen bedragen welbewust heeft aangewend voor andere bestedingsdoeleinden dan kinderopvang.
Voorts blijken uit het schuldenoverzicht diverse schulden bij verschillende postorderbedrijven en negen schulden bij Emesa Nederland B.V. (vakantieveilingen). Deze schulden zijn veelal in 2015/2016 ontstaan, terwijl verzoekster toen al in financiële problemen verkeerde. Het kan zo zijn dat een aantal van de schulden door de ex-partner van verzoekster zijn gemaakt, maar dit laat onverlet dat verzoekster kennelijk ook zelf is doorgegaan met het aangaan van financiële verplichtingen, terwijl zij er ernstig rekening mee had dienen te houden dat zij deze nieuw aangegane verplichtingen niet zou kunnen nakomen.
De enkele verklaring van verzoekster dat zij “dom is geweest” is onvoldoende nu er gezien de enorme schuldenlast van moet worden uitgegaan dat de mate van domheid of naïviteit zodanig is geweest dat dit in de weg staat aan aanname van goede trouw ten aanzien van het ontstaan van de genoemde schulden.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het verzoek thans zal worden afgewezen.
Voor alle volledigheid wijst de rechtbank op dat verzoekster opnieuw een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan doen indien haar situatie aantoonbaar (door middel van een verklaring van haar behandelaren) is gestabiliseerd en zij zich heeft voorzien van adequate hulpverlening die zij nodig heeft om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te kunnen komen. Tevens kan bij een dergelijk verzoek desgewenst een beroep worden gedaan op de hardheidsclause (artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet) indien en voor zover er sprake is van schulden ten aanzien waarvan niet aannemelijk is (geworden) dat deze te goeder trouw zijn ontstaan.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats], NEDERLAND,
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. R. Cats lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2018 in tegenwoordigheid van A.S. Snel, griffier.