ECLI:NL:RBDHA:2018:2992
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw met betrekking tot belastingschulden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 1 februari 2018. Het verzoek is behandeld op 22 februari 2018, waarbij de verzoeker is gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, met name de belastingschulden aan de belastingdienst.
De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de omstandigheden rondom de schulden van de verzoeker, waaronder de aard en omvang van de vorderingen en het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan. De verzoeker had een schuld aan de belastingdienst van € 81.067,41, waarvan een aanzienlijk deel bestond uit naheffingsaanslagen omzetbelasting. Deze aanslagen waren opgelegd na de opheffing van de eenmanszaak van de verzoeker, en de verzoeker kon geen duidelijke verklaring geven voor het ontstaan van deze schulden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de naheffingsaanslagen en de redenen waarom deze zijn opgelegd. De omstandigheid dat de belastingschuld een groot deel van de totale schuldenlast uitmaakt, maakte een duidelijke toelichting nog noodzakelijker. Aangezien de verzoeker niet in staat was om aan te tonen dat hij te goeder trouw was, heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.