ECLI:NL:RBDHA:2018:2950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor verstrekking Nederlands paspoort

Op 12 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, had verzocht om de verstrekking van een Nederlands paspoort, zodat hij zijn zieke vader in Nederland kon bezoeken. De verweerder in deze zaak was de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. J.O. van der Loo.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er sprake is van onverwijlde spoed en een zwaarwegend belang. Echter, de rechter stelde vast dat verzoeker in het bezit was van een Israëlisch paspoort, waarmee hij zonder visum naar Nederland kon reizen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de procedure niet bedoeld is om sneller een beslissing in de hoofdzaak te verkrijgen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2018, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1121
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], verzoeker

(gemachtigde mr. H. Loonstein),
tegen

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.O. van der Loo).

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan – voor zover hier van belang - indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van laatstbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
Volgens vaste jurisprudentie is voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats indien sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit èn een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor betrokkene onevenredig bezwaarlijk zou zijn de uitspraak op het ingestelde beroep te moeten afwachten.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag gelegd dat hem een Nederlands paspoort zou moeten worden verstrekt en dat hij zijn bejaarde en zieke vader in Nederland wenst te kunnen bezoeken.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat verzoeker in bezit is van een Israëlisch paspoort en daarmee zonder visum naar Nederland – en overigens ook de omringende landen - kan reizen om zijn zieke vader te bezoeken.
Voorts wijst de voorzieningenrechter op artikel 8:86 van de Awb waaruit volgt dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet is bedoeld om via een verzoekschrift sneller een beslissing in de hoofzaak te verkrijgen.
De voorzieningenrechter ziet, concluderend, geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.