In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoekster. Het verzoek tot wraking was ingediend door de gemachtigde van verzoekster, mr. S. Baggerman, op 29 januari 2018. De wraking was gericht tegen mr. J.L.M. Luiten, die deel uitmaakt van de meervoudige kamer die de bodemzaak van verzoekster behandelt. De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien er meer dan een maand verstreken was tussen de ontvangst van de uitnodigingsbrief voor de zitting op 16 maart 2018 en het indienen van het wrakingsverzoek. De door de advocaat van verzoekster aangevoerde redenen, zoals de kerstvakantie en moeizame communicatie, werden niet als voldoende geacht om de termijn te rechtvaardigen. De wrakingskamer benadrukte dat het karakter van het wrakingsinstituut vereist dat verzoeken onmiddellijk worden ingediend bij signalering van partijdigheid of de schijn daarvan. Hierdoor werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking, en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.