ECLI:NL:RBDHA:2018:2671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
C/09/523163 / HA ZA 16-1375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil in verzekeringsrecht: aansprakelijkheid assurantietussenpersonen en dekking SVI

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een dekkingsgeschil in het verzekeringsrecht. De eiseres, een transportbedrijf, heeft een vordering ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder Nationale-Nederlanden, Rabobank en Meeùs, met betrekking tot de dekking van een schadeverzekering voor inzittenden (SVI) na een ongeval met een van haar chauffeurs. De eiseres stelt dat de verzekering SVI-dekking biedt, terwijl de gedaagden dit betwisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de collectieve contractafspraken, die als polis moeten worden aangemerkt, geen SVI-dekking omvatten. De rechtbank oordeelt dat Nationale-Nederlanden niet aansprakelijk is, omdat zij niet op de hoogte was van de wens van de eiseres om SVI-dekking te hebben. Ook de assurantietussenpersonen Rabobank en Meeùs worden niet aansprakelijk gesteld, omdat de eiseres hen niet voldoende heeft geïnformeerd over haar verzekeringsbehoeften. De rechtbank wijst alle vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/523163 / HA ZA 16-1375
Vonnis van 7 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. Gouweloos te Amsterdam,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEEUS ASSURANTIËN B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna achtereenvolgens [eiseres] , Nationale-Nederlanden, Rabobank en Meeùs genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 1 december 2016 met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord van Nationale-Nederlanden met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord van Rabobank met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord van Meeùs met producties 1 tot en met 8;
  • het tussenvonnis van 5 april 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte van Nationale-Nederlanden met producties 9 tot en met 12;
  • de akte overlegging producties van Rabobank met producties 3 en 4;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen op de verslaglegging kenbaar te maken. Nationale-Nederlanden en Meeùs hebben bij brieven, beide gedateerd 5 februari 2018, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een transportbedrijf dat beschikt over een eigen wagenpark met, onder andere, vrachtauto’s. Zij heeft eigen chauffeurs in dienst.
2.2.
Om haar verzekeringen te kunnen afsluiten tegen een zo laag mogelijke premie, maakte [eiseres] gebruik van de diensten van twee assurantietussenpersonen, Rabobank en Meeùs. Als een verzekering moest worden afgesloten, liet [eiseres] doorgaans de beide tussenpersonen een offerte uitbrengen en koos zij vervolgens voor één van beide. Rabobank en Meeùs wisten dat [eiseres] zich ook door de ander liet bedienen. Zij hebben in 2009 eenmalig de gelegenheid gekregen de polissen te beoordelen van de verzekeringen die via de ander waren afgesloten.
2.3.
[eiseres] had sinds jaar en dag een verzekering voor schade, die haar werknemers zouden kunnen lijden als hen een eenzijdig verkeersongeval zou overkomen. Daarvoor bestaan verschillende opties. [eiseres] kon ervoor kiezen om, in combinatie met de verzekering van haar wagenpark, een Schadeverzekering Inzittenden (hierna: SVI) af te sluiten. Ook kon zij kiezen voor een apart verzekeringsproduct, zoals een verzekering voor Werkgeversaansprakelijkheid Motorrijtuigen (hierna: WEGAM-verzekering). [eiseres] heeft altijd gekozen voor de laatste optie.
2.4.
Tot 2010 had [eiseres] een wagenparkverzekering zonder SVI-dekking bij Achmea. Daarnaast had zij een WEGAM-verzekering afgesloten bij Turien. Beide verzekeringen liepen in volmacht bij Meeùs.
2.5.
Met ingang van 1 januari 2010 heeft [eiseres] , door bemiddeling van Rabobank, een WEGAM-verzekering afgesloten bij Delta Lloyd.
2.6.
De premievervaldatum van de wagenparkverzekering van [eiseres] bij Turien was op 1 mei 2010. Vooruitlopend daarop heeft [eiseres] zowel Rabobank als Meeùs gevraagd een offerte uit te brengen voor een nieuwe wagenparkverzekering.
2.7.
Rabobank heeft [eiseres] bij e-mail van 31 maart 2010 een offerte opgestuurd voor een wagenparkverzekering, onder te brengen bij Interpolis. Rabobank informeert [eiseres] daarover als volgt:
“De totale premie is € 34.462,05. Deze premie is inclusief Schadeverzekering voor Inzittende voor alle verzekerde voertuigen.”
2.8.
Meeùs heeft Nationale-Nederlanden bij e-mail van 25 februari 2010 verzocht om een offerte uit te brengen. Zij heeft daarbij een overzicht gestuurd van de voertuigen van [eiseres] , de op dat moment geldende verzekeringsdekking van die voertuigen en hun schadehistorie. Voor de vrachtauto’s is als dekking “WA-beperkt” en “WA-casco” opgegeven.
2.9.
Over dit verzoek heeft vervolgens telefonisch contact plaatsgevonden tussen Meeùs en Nationale-Nederlanden. Ook heeft intern contact plaatsgevonden binnen Nationale-Nederlanden over de uit te brengen offerte. Een interne e-mail van Nationale-Nederlanden van 15 april 2010 bevat de volgende passage:
“Zoals vanochtend besproken reageer ik op je telefonisch verzoek om te kijken of wij mee willen gaan met de aanbieding van Interpolis waarbij zij tegen de geoffreerde premie van € 35.000 bereid zijn het WA eigen risico voor de vrachtauto op € 0,00 te stellen (…).
Ik stel dan ook voor om de premie te stellen op € 33.998,43, conform de bijlage. (…).
Provisie 10%. Exclusief premie bijproducten en assurantiebelasting.”
De bijlage, waarnaar in de e-mail wordt verwezen, bevat een opsomming van de voertuigen van [eiseres] en de geoffreerde dekking. Voor de vrachtauto’s waarvoor volgens het overzicht van Meeùs de dekking “WA-beperkt” gold, is door Nationale-Nederlanden de dekking “WA/Extra” opgenomen. Voor de overige vrachtauto’s wordt de dekking “WA/Casco” genoemd.
2.10.
Bij e-mail, eveneens gedateerd 15 april 2010, heeft Meeùs [eiseres] het volgende geschreven:
“Hierbij ontvangt u het definitieve aanbod vanaf Nationale Nederlanden.
De premie is verlaagd naar iets minder dan € 34.000,- exclusief kosten en assurantie belasting. De eigen risico’s zijn aangepast en vermeld in het Excel overzicht. (…)
De SVI, Schadeverzekering Inzittenden, is niet in de premie meegenomen, de premie hiervoor is € 30,- per motorrijtuig.”
Het excel-overzicht, waaraan in de mail wordt gerefereerd, is gelijk aan de bijlage bij de interne e-mail van Nationale-Nederlanden van 15 april 2010 (zie 2.9).
2.11.
Op 28 april 2010 heeft Meeùs Nationale-Nederlanden een mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Vanmiddag hebben wij contact gehad met de heer [eiseres] . Hij is akkoord gegaan met jullie offerte! Klant is gelukkig door alle goede samenwerking tussen Nationale-Nederlanden en Meeùs behouden.
Mijn accountmanager heeft nog wel behoorlijk zijn best moeten doen om klant over de streep te trekken. Uiteindelijk is er nog een premie reductie van 2,5%, € 849,96 nodig geweest om het wagenpark te behouden. De premie is hierdoor verlaagd naar € 33.148,47.
Ik verzoek jullie om de polissen op te maken en mij te berichten tegen welk provisie percentage dit zal gebeuren.”
2.12.
In een interne e-mail van Nationale-Nederlanden van 28 april 2010, die een reactie is op de mail van Meeùs, staat het volgende te lezen:
“De door ons/jou genoemde premie van € 33.998,43 was minimum bij e.r. € 500 WA. Nu wordt er zonder overleg nog eens 2,5% korting verleend. (…) We zijn gestart op premie van € 40.000 met wisselgeld naar € 37.500. Vervolgens zijn we gezakt naar € 35.000. Na berichten over inbreekpogingen van Rabo en Interpolis hebben we de premie verlaagd naar € 34.000 met eigen risico WA € 500. M.i. de bodem gezien het aantal objecten. (…)
Enkele aandachtspunten:
√ Premie door mij geoffreerd exclusief SVI en andere bijproducten. (…)”
2.13.
Nationale-Nederlanden heeft de afspraken vastgelegd in zogenaamde Collectieve Contractafspraken. Die luiden, voor zover het het vrachtwagenpark van [eiseres] betreft, als volgt:
2.14.
Ook voor de personenauto’s en bestelauto’s van [eiseres] is een dergelijk document opgemaakt. Die overzichten zijn min of meer gelijkluidend, met dien verstande dat op die overzichten de vermelding “SVI” ontbreekt.
2.15.
Per 1 mei 2012 heeft Nationale-Nederlanden collectieve contractafspraken opgesteld met dezelfde inhoud als die van 2010.
2.16.
Periodiek zond Nationale-Nederlanden (via Meeùs) aan [eiseres] notaspecificatielijsten, waarop de verzekerde voertuigen werden opgesomd met de geldende dekking. Op deze lijsten stond voor de vrachtauto’s als dekking ofwel “WA EXTRA”, ofwel “WA CASCO” genoemd. De aan [eiseres] in rekening gebrachte premie kwam overeen met de offerte.
2.17.
Met ingang van 1 januari 2013 heeft Rabobank namens [eiseres] de WEGAM-verzekering, die was gesloten bij Delta Lloyd, beëindigd. In plaats daarvan heeft Rabobank namens [eiseres] een Bedrijven Compact Polis afgesloten bij Interpolis. Deze Bedrijven Compact Polis verzekert – kort gezegd – het WEGAM-risico, maar alleen als het kentekenbewijs van het motorvoertuig waarmee de schade wordt geleden niet op naam van [eiseres] staat.
2.18.
[A] , een vrachtwagenchauffeur die in dienst was bij [eiseres] (hierna: [A] ) is op 13 mei 2013 betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval. [A] reed op dat moment in de aan [eiseres] toebehorende vrachtautocombinatie met kenteken [kenteken nummer] . [A] heeft [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt en nog zal lijden door het ongeval.
2.19.
De vrachtwagen waarmee [A] een ongeluk heeft gekregen, is in maart 2012 aan het wagenpark van [eiseres] toegevoegd. [eiseres] heeft Meeùs op 19 maart 2012 verzocht het voertuig aan de wagenparkverzekering toe te voegen. Zij heeft daarbij aangetekend dat zij voor dit voertuig “WA / CASCO (all-risk)” -dekking wenste. Meeùs heeft de aanvraag op 20 maart 2012 doorgestuurd aan Nationale-Nederlanden. Op de specificatie van 1 februari 2013 is de vrachtwagen opgenomen met WA en CASCO dekking.
2.20.
Nationale-Nederlanden heeft geweigerd tot uitkering onder de wagenparkverzekering over te gaan, omdat de schade van [A] volgens haar niet gedekt is onder de verzekering.
2.21.
Interpolis heeft evenmin een uitkering gedaan onder de Bedrijven Compact Polis, omdat de schade is geleden in een voertuig dat op naam staat van [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
ten aanzien van Nationale-Nederlanden:
primair: te verklaren voor recht dat – als [eiseres] aansprakelijk is jegens [A] – Nationale-Nederlanden op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is de schade van [A] te vergoeden tot een bedrag van € 1.000.000;
primair: Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 50.000 bij wijze van voorschot;
subsidiair: een verklaring voor recht dat Nationale-Nederlanden toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst;
subsidiair: Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 50.000 bij wijze van voorschot;
subsidiair: Nationale-Nederlanden te veroordelen tot een schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
ten aanzien van Rabobank en Meeùs:
te verklaren voor recht dat Rabobank en Meeùs toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen;
Rabobank en Meeùs hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat;
Rabobank en Meeùs hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 50.000 bij wijze van voorschot;
ten aanzien van alle gedaagden:
i. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
Nationale-Nederlanden, Rabobank en Meeùs voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van Nationale-Nederlanden

4.1.
Tussen [eiseres] en Nationale-Nederlanden is allereerst in geschil of de wagenparkverzekering al dan niet een SVI omvat. [eiseres] stelt dat dit wel het geval is en wijst er in dit verband op dat de collectieve contractafspraken voor de vrachtauto’s melding maken van SVI-dekking. Nationale-Nederlanden heeft in dit verband aangevoerd dat de SVI ten onrechte op het document wordt genoemd. Dit berust op een administratieve fout die is ontstaan doordat één van haar medewerkers heeft nagelaten de optie SVI uit het word-sjabloon waarmee het document destijds is opgemaakt, te verwijderen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de omvang van de dekking van een verzekering in beginsel wordt bepaald door de inhoud van het polisblad en de polisvoorwaarden. Hoewel Nationale-Nederlanden erop heeft gewezen dat voor de wagenparkverzekering geen polisblad is afgegeven, kunnen de collectieve contractafspraken naar het oordeel van de rechtbank wel als zodanig worden aangemerkt. De contractafspraken bevatten immers alle informatie die normaal op een polisblad wordt vermeld, zoals de omvang van de dekking (zij het dat [eiseres] per voertuig aangaf van welke vorm van dekking zij gebruik wilde maken), de verzekerde som en het geldende eigen risico.
4.3.
Ervan uitgaande dat de collectieve contractafspraken als polis moeten worden aangemerkt, gelden zij als een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 Rv. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een dergelijke akte dwingend bewijs op ten aanzien van de verklaring van degene die deze heeft ondertekend, een en ander behoudens tegenbewijs (artikel 151 lid 2 Rv). Dit betekent dat in beginsel moet worden aangenomen dat de wagenparkverzekering SVI-dekking biedt, tenzij Nationale-Nederlanden erin slaagt dat bewijs te ontkrachten door aannemelijk te maken dat partijen dit niet zijn overeengekomen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is Nationale-Nederlanden daarin geslaagd. Uit de stellingen van zowel Nationale-Nederlanden als Meeùs blijkt dat Meeùs aan Nationale-Nederlanden heeft verzocht een offerte uit te brengen voor een wagenparkverzekering zonder SVI-dekking. Dat de uitgebrachte offerte geen SVI-dekking omvatte, blijkt niet alleen uit de interne communicatie van Nationale-Nederlanden (zie 2.9 en 2.12), maar ook uit de e-mail waarbij Meeùs de offerte aan [eiseres] overbracht (zie 2.10). Weliswaar kan aan [eiseres] worden toegegeven dat geen stukken beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de offerte ongewijzigd is geaccepteerd, maar gesteld noch gebleken is dat [eiseres] heeft verzocht om de verzekering uit te breiden met SVI-dekking tegen de geoffreerde meerprijs. Evenmin ligt voor de hand dat Nationale-Nederlanden, die door Meeùs al een premiereductie kreeg opgedrongen (zie 2.11 en 2.12), eigener beweging de dekking zonder meerprijs heeft uitgebreid ten opzichte van de offerte. Dit betekent dat Nationale-Nederlanden erin is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen de tekst van de collectieve contractafspraken en dat er niet van kan worden uitgegaan dat de verzekering ook SVI-dekking biedt.
4.5.
[eiseres] heeft nog gesteld dat zij – los van de vraag of bij aanvang van de verzekering SVI-dekking is overeengekomen – erop mocht vertrouwen dat de verzekering een SVI omvatte, nu dat op de collectieve contractafspraken was vermeld. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Nu Meeùs [eiseres] uitdrukkelijk heeft bericht dat SVI-dekking alleen tegen een meerprijs kon worden verkregen (zie 2.10), [eiseres] van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt en de door [eiseres] betaalde premie gelijk was aan de offerte, valt niet in te zien waarom [eiseres] erop heeft mogen vertrouwen dat zij wél aanspraak kon maken op een SVI.
4.6.
Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de verzekering geen SVI-schade dekt en dat de primaire vordering van [eiseres] tot uitkering onder de verzekering zal worden afgewezen. Bij die stand van zaken kan voorbij worden gegaan aan het standpunt van Nationale-Nederlanden dat – ook als de polis wél de mogelijkheid van SVI-dekking bood – [eiseres] nooit voor een dergelijke dekking heeft gekozen.
4.7.
[eiseres] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat Nationale-Nederlanden haar had moeten waarschuwen dat SVI-schade niet zou worden gedekt, terwijl een dergelijke dekking gebruikelijk is en voor haar als transportmaatschappij ook van groot belang is. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij.
4.8.
Bij de beoordeling van de stellingen van [eiseres] stelt de rechtbank voorop dat partijen die met elkaar onderhandelen over het sluiten van een overeenkomst hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van hun wederpartij. Dat neemt niet weg dat partijen ook verantwoordelijk zijn voor hun eigen belangen. De vraag is dan wanneer de eigen verantwoordelijkheid van een contractspartij ophoudt en diens wederpartij kan worden aangesproken op zijn onderzoeks-, informatie- en/of waarschuwingsverplichting. Bij de beantwoording van deze vraag zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Als de ene gesprekspartner bijvoorbeeld een groot financieel risico loopt, kan van de ander eerder worden verlangd dat hij informatie verstrekt of een waarschuwing geeft. Ook de deskundigheid van partijen en de evenwichtigheid daarvan kan een rol spelen. Als een partij niet beschikt over de kennis en kunde om goed voor zijn eigen belangen te zorgen, kan eerder van een professionele partij – die wel kan inschatten dat mogelijk nadeel dreigt – worden verlangd dat hij zijn gesprekspartner daarvoor waarschuwt.
4.9.
Dit uitgangspunt geldt ook voor partijen die met elkaar in gesprek zijn over het sluiten van een verzekeringsovereenkomst. Dit betekent dat het in beginsel op de weg van Nationale-Nederlanden lag om, tijdens het proces dat leidde tot het afsluiten van de wagenparkverzekering, te waken over de gerechtvaardigde belangen van [eiseres] . De vraag of er in dit verband op haar ook een verplichting rustte zich ervan te vergewissen dat [eiseres] bewust niet koos voor SVI-dekking, kan in dit geval in het midden blijven. Vast staat immers dat [eiseres] zich bij het afsluiten van de verzekering liet bijstaan door Meeùs als professionele assurantietussenpersoon. Nationale-Nederlanden mocht erop vertrouwen dat Meeùs met [eiseres] besprak welke vorm van dekking wenselijk was en erop toezag dat die dekking vervolgens ook werd verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank rustte er in die situatie op Nationale-Nederlanden geen verplichting om [eiseres] erop te wijzen dat zij geen SVI-dekking zou verkrijgen.
4.10.
Bovendien staat vast dat een SVI niet de enige manier is waarop [eiseres] mogelijke schade van haar eigen chauffeurs kon verzekeren. Zij kon immers ook, zoals zij in het verleden altijd had gedaan, kiezen voor een apart verzekeringsproduct. Dat [eiseres] niet koos voor SVI-dekking, betekende dus niet dat [eiseres] per definitie verstoken was van dekking onder een verzekering wanneer één van haar chauffeurs een ongeval zou overkomen. Ook om deze reden rustte er op Nationale-Nederlanden geen verplichting [eiseres] ervoor te waarschuwen dat zij niet koos voor SVI-dekking.
4.11.
In het licht van het vorenstaande zullen alle vorderingen tegen Nationale-Nederlanden worden afgewezen.
ten aanzien van Rabobank en Meeùs
4.12.
[eiseres] verwijt Rabobank en Meeùs (naar de rechtbank begrijpt: onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat de wagenparkverzekering geen SVI-dekking biedt) dat zij er niet voor hebben gezorgd dat [eiseres] beschikte over een verzekering die schade van haar werknemers als gevolg van een eenzijdig verkeersongeval zou dekken. Daardoor hebben Meeùs en Rabobank niet gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend assurantietussenpersoon mocht worden verwacht. Nu de beide tussenpersonen – aldus nog steeds [eiseres] – jegens haar zijn tekortgeschoten, vordert zij een hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van haar schade.
4.13.
Bij de beoordeling van de vorderingen tegen Rabobank en Meeùs geldt als uitgangspunt dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. De assurantietussenpersoon dient de verzekeringnemer ook in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en inhoud van de opdracht en de verzekering, de hoedanigheid van partijen en de belangen van de cliënt, voor zover die kenbaar zijn voor de tussenpersoon.
4.14.
Eén van de belangrijkste taken van de assurantietussenpersoon is ervoor te zorgen dat zijn klant beschikt over passende verzekeringsdekking. In dit geval staat vast dat de schade waarvoor [A] [eiseres] aansprakelijk houdt, niet wordt gedekt door een verzekering, terwijl dat wel de wens van [eiseres] was. De rechtbank zal in het hierna volgende beoordelen of (één van) de assurantietussenpersonen hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.15.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of aan (één van) de tussenpersonen kan worden verweten dat de wagenparkverzekering bij Nationale-Nederlanden geen SVI-schade dekt. Nu Rabobank bij het afsluiten van deze verzekering niet betrokken is geweest, is de vraag of Meeùs is tekortgeschoten in haar zorgplicht door er niet voor te zorgen dat de wagenparkverzekering ook SVI-dekking zou bieden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Vast staat immers dat [eiseres] op het moment van afsluiten van de wagenparkverzekering beschikte over een WEGAM-verzekering bij Delta Lloyd. [eiseres] heeft ter zitting de vraag opgeworpen of Meeùs wel op de hoogte was van het bestaan van deze verzekering, maar Meeùs heeft in dit verband gemotiveerd betoogd dat zij wist dat de WEGAM-verzekering, die via haar was afgesloten bij Turien, in 2010 was overgesloten via Rabobank. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Meeùs bij het oversluiten van de wagenparkverzekering wist dat [eiseres] al beschikte over een WEGAM-verzekering. Hoewel een dergelijke verzekering op essentiële punten verschilt van een SVI (een SVI is immers een risicoverzekering, terwijl een WEGAM-verzekering alleen dekking biedt ingeval van schade als gevolg van een ongeval waarvoor [eiseres] als werkgever aansprakelijk is), staat vast dat [eiseres] om voor haar moverende redenen altijd heeft gekozen voor een afzonderlijke WEGAM-verzekering. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] daarnaast behoefte had aan SVI-dekking. Integendeel: Meeùs heeft [eiseres] expliciet de keuze gegeven om SVI-schade – tegen een relatief geringe meerprijs – mee te verzekeren onder de wagenparkverzekering (zie 2.10), maar [eiseres] heeft daarvoor niet gekozen. Meeùs kan dan ook niet worden verweten dat zij er niet voor heeft gezorgd dat de wagenparkverzekering SVI-dekking zou bieden.
4.16.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of (één van) de tussenpersonen een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat de WEGAM-verzekering bij Delta Lloyd per 1 januari 2013 is beëindigd en is vervangen door de Bedrijven Compact Polis met beperktere dekking. Die vraag raakt slechts Rabobank, nu is gesteld noch gebleken dat Meeùs betrokken is geweest bij de beëindiging van de WEGAM-verzekering, of daarvan zelfs maar op de hoogte is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank treft Rabobank geen verwijt. Zij overweegt in dit verband als volgt.
4.17.
Ter zitting is komen vast te staan dat [eiseres] Rabobank voorafgaand aan het oversluiten van de WEGAM-verzekering, eind 2012, uitdrukkelijk heeft verteld dat zij beschikte over een SVI, omdat die dekking was ondergebracht in haar wagenparkverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Rabobank afgaan op de juistheid van deze mededeling. De zorgplicht van de assurantietussenpersoon gaat in het algemeen niet zo ver dat hij moet controleren of de informatie die zijn klant hem verstrekt wel juist is, tenzij hij concrete aanleiding heeft te twijfelen aan de juistheid van de gegeven informatie. Dat geldt zeker als die klant een ondernemer is waarvan een bepaalde mate van professionaliteit mag worden verwacht. Het voorgaande is niet anders wanneer, zoals in dit geval, de klant wordt bijgestaan door twee assurantietussenpersonen die niet precies op de hoogte zijn van de inhoud van de verzekeringen die door de ander zijn afgesloten. Anders dan [eiseres] heeft gesteld betekent dat niet, althans niet zonder meer, dat van de assurantietussenpersoon een grotere oplettendheid wordt verwacht. In zo’n situatie rust veeleer een grotere verantwoordelijkheid op de klant om ervoor te zorgen dat de tussenpersoon goed wordt geïnformeerd over de omvang van de dekking van de verzekeringen waarbij deze tussenpersoon niet heeft bemiddeld.
4.18.
In dit geval is komen vast te staan dat Rabobank en Meeùs in 2009 slechts eenmalig in staat zijn gesteld elkaars polissen te beoordelen. Rabobank had dus eind 2012, toen haar werd verzocht de WEGAM-verzekering over te sluiten, geen zicht op de omvang van de dekking van de wagenparkverzekering bij Nationale-Nederlanden, die via Meeùs tot stand was gekomen. Rabobank heeft bovendien gesteld (en dat is door [eiseres] niet betwist) dat de omvang van haar provisie er niet op was afgestemd dat zij, wanneer zij bemiddelde bij het afsluiten van een verzekering, de polisbladen en -voorwaarden van de verzekeringen die via Meeùs waren afgesloten bestudeerde. Tot slot heeft Rabobank erop gewezen dat zij zelf een offerte had uitgebracht voor een wagenparkverzekering inclusief SVI (zie 2.7) en dat zij dus geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van [eiseres] dat haar wagenparkverzekering SVI-dekking bood. Bij die stand van zaken kan Rabobank naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten dat zij heeft vertrouwd op de juistheid van de mededeling van [eiseres] dat zij al beschikte over SVI-dekking onder de wagenparkverzekering.
4.19.
Het betoog van [eiseres] komt in essentie daarop neer dat haar keuze zich door twee assurantietussenpersonen te laten bedienen – een keuze die is ingegeven door haar wens premievoordeel te behalen – leidt tot een verzwaarde zorgplicht van de beide tussenpersonen. [eiseres] stelt immers dat in zo’n geval van de tussenpersonen kan worden verlangd dat zij de inhoud van de verzekeringen die via de ander tot stand zijn gekomen controleren, om te bezien of er geen lacunes bestaan of ontstaan. In die gedachtegang kan [eiseres] niet worden gevolgd. Vanzelfsprekend is het haar goed recht om door middel van concurrentie te proberen haar verzekeringen tegen een zo laag mogelijke premie af te sluiten. Dat leidt echter, tenzij anders is overeengekomen, niet tot een grotere verantwoordelijkheid van de assurantietussenpersoon. In zo’n situatie, waarin de tussenpersoon niet op de hoogte is van de werkzaamheden van de ander, is het niet de verantwoordelijkheid van de tussenpersoon om na te gaan wat zijn collega heeft gedaan. Het ligt dan op de weg van de verzekeringnemer – zeker als dat een professional is – om de ene tussenpersoon te informeren over het werk van de ander. Als de verzekeringnemer daarin tekortschiet, de tussenpersoon voorziet van onjuiste informatie en die tussenpersoon daarop vaart, kan de verzekeringnemer de gevolgen van zijn eigen vergissing niet afwentelen op de tussenpersoon.
4.20.
[eiseres] verwijt Rabobank tot slot dat zij haar niet heeft gewezen op het verschil in dekking tussen de WEGAM-verzekering die werd beëindigd en de Bedrijven Compact Polis die werd afgesloten. De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat in beginsel van een assurantietussenpersoon kan worden verwacht dat hij zijn klant wijst op belangrijke dekkingsverschillen tussen de verschillende verzekeringen. Die verplichting geldt echter vooral voor informatie die voor de klant relevant is. In dit geval mocht Rabobank, die erop mocht vertrouwen dat SVI-schade onder de wagenparkverzekering was gedekt, ervan uitgaan dat het voor [eiseres] niet van belang was te weten dat de Bedrijven Compact Polis dekking uitsloot voor schade van werknemers door verkeersongevallen met haar eigen voertuigen. Die schade werd immers in de optiek van Rabobank al gedekt door de SVI. Bij die stand van zaken hoefde Rabobank [eiseres] er niet op te wijzen dat de Bedrijven Compact Polis op dit punt een beperktere dekking bood.
4.21.
Dit betekent dat ook de vorderingen van [eiseres] tegen Rabobank en Meeùs zullen worden afgewezen.
de proceskosten
4.22.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van alle gedaagden worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden, Rabobank en Meeùs worden ieder begroot op € 3.717 (€ 1.929 aan griffierecht en € 1.788 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 894)).
4.23.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van Nationale-Nederlanden, tot op heden begroot op € 3.717, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van Rabobank, tot op heden begroot op € 3.717,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van Meeùs, tot op heden begroot op € 3.717, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: