ECLI:NL:RBDHA:2018:2608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op bijstandsverlening door gemeenschapsonderdaan met twijfel over rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Poolse gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft gesteld dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland, maar de staatssecretaris heeft betoogd dat er twijfels bestaan over de rechtmatigheid van haar verblijf, vooral omdat zij een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. De staatssecretaris heeft in een besluit van 22 september 2016 vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf heeft gehad, maar heeft later erkend dat er een periode van rechtmatig verblijf was van 12 augustus 2013 tot 31 juli 2014. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 februari 2018 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat het verblijfsrecht van eiseres op grond van het Unierecht van rechtswege ontstaat en eindigt zodra niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na 31 juli 2014 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat haar werkzaamheden niet als reële en daadwerkelijke arbeid konden worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt, wat noodzakelijk is voor het behoud van haar verblijfsrecht.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beoordeeld, maar oordeelde dat de inmenging in haar verblijfsrecht gerechtvaardigd was in het belang van het economisch welzijn van Nederland. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en de Poolse nationaliteit te hebben. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Bij brief van 10 juni 2016 heeft verweerder eiseres een brief gestuurd dat er twijfel bestaat over de rechtmatigheid van haar verblijf omdat gebleken is dat zij een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet.
Bij besluit van 22 september 2016 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Op 13 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat verweerder thans aanneemt dat sprake is geweest van een periode van rechtmatig verblijf in Nederland met ingang van 12 augustus 2013.
Bij brief van 7 april 2017 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiseres noch haar gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht - ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 De rechtbank overweegt allereerst dat het verblijfsrecht op grond van het Unierecht van rechtswege ontstaat zodra voldaan is aan de voorwaarden hiervoor en eindigt van rechtswege zodra daaraan niet meer wordt voldaan.
2.1
De voorwaarden voor rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht staan in artikel 8.12 van het Vb 2000.
2.2
Artikel 8.12 van het Vb 2000 luidt als volgt:
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(…)
2. Het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, eindigt niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:
a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval;
b. indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;
c. gedurende een periode van zes maanden, nadat hij onvrijwillig werkloos is geworden door de afloop van een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;
d. indien hij een beroepsopleiding gaat volgen, die, behoudens ingeval van onvrijwillige werkloosheid, verband houdt met de voorafgaande beroepsactiviteit.
2.3
In paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is vermeld dat verweerder in aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige beschouwt als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Hiervan is in ieder geval sprake als:
- de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
- de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres tot en met 31 juli 2014 rechtmatig verblijf had als werknemer, maar dat dit verblijfsrecht daarna is geëindigd (artikel 8.12, eerste lid, onder a, van het Vb).
De na 31 juli 2014 nog verrichte andersoortige werkzaamheden (in een seksclub) heeft verweerder op goede gronden niet aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid, nu de inkomsten en de arbeidstijd daarvoor (ruim) onder de norm liggen.
Eiseres heeft niet aangetoond dat zij werkzoekende is met een reële kans op werk. Dat eiseres stelt dat zij na juli 2014 mede is onderhouden door haar partner, baat haar niet, nu deze sinds 5 januari 2011 een bijstandsuitkering ontvangt en gebleken is dat zij sinds 4 februari 2016 eveneens een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. Daarmee voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch niet actieve, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij zelf kan beschikken over middelen van bestaan die voldoende hoog en duurzaam zijn (artikel 8.12, eerste lid onder b, van het Vb). Niet gesteld of gebleken is dat eiseres voldoet aan een van de andere gronden voor rechtmatig verblijf in artikel 8.12 van het Vb. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres is geëindigd.
Voor zover eiser een beroep doet op persoonlijke omstandigheden zoals haar zwangerschap en haar rugklachten waardoor zij niet kon en kan werken, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat daaraan niet wordt toegekomen. Omdat geen sprake is van een actieve beëindiging van het verblijfsrecht kan immers geen sprake zijn van een belangenafweging.
3.2
Ten aanzien van het beroep dat eiseres heeft gedaan op artikel 8 EVRM wordt overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er weliswaar sprake is van inmenging, doch dat deze is toegestaan in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Hierbij heeft verweerder gewezen op het feit dat eiseres voordat zij zelf een bijstandsuitkering ontving, na juli 2014 is onderhouden door haar partner, die eveneens een bijstandsuitkering ontving; dat niet is gebleken van een actieve houding van eiseres om te kunnen voorzien in het eigen onderhoud en dat er geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen, mede gezien het feit dat het kind nog jong is en nog niet geworteld in Nederland.
4 De rechtbank overweegt dat eiseres door verweerder in de gelegenheid is gesteld om op 18 januari 2017 haar bezwaar toe te lichten op een hoorzitting. Eiseres is daar niet verschenen, haar gemachtigde is wel verschenen. Deze laatste heeft op de zitting aangegeven dat eiseres niet kon komen vanwege rugklachten en heeft aangegeven niet buiten haar aanwezigheid van de gelegenheid gebruik te maken het bezwaar ter zitting toe te lichten.
Bij brief van 23 januari 2017 heeft verweerder eiseres de gelegenheid geboden schriftelijk gehoord te worden c.q. haar bezwaar nader toe te lichten. Hiervan heeft zij gebruik gemaakt.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld in haar uitspraak van 20 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ5222, is verweerder, indien al een datum voor een hoorzitting is gepland en betrokkene eerst kort voor de hoorzitting meedeelt niet te zullen verschijnen, niet gehouden nogmaals een gehoor te organiseren.
In dit geval heeft eiseres zelfs eerst op de hoorzitting via haar gemachtigde laten weten niet te zullen verschijnen en heeft haar gemachtigde afgezien van de mogelijkheid het bezwaar namens haar toe te lichten. De opgegeven reden van verhindering (voor juist die dag) is niet met concrete medische stukken is onderbouwd. Vervolgens heeft verweerder nog schriftelijke vragen zijn gesteld die ook zijn beantwoord, waarmee verweerder (ruimschoots) heeft voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel.
5 Het beroep is derhalve ongegrond.
6 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)