ECLI:NL:RBDHA:2018:2591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
SGR 16/2403, 16/2591, 16/2660 en 16/2683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor boothuis, reddingsstation en museum in Noordwijk

Op 6 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omgevingsvergunning voor de bouw van een boothuis, reddingsstation en museum aan de kust van Noordwijk. De rechtbank behandelt meerdere beroepen van eisers, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, tegen het besluit van de gemeente om een omgevingsvergunning te verlenen aan de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM). De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 9 mei 2017, waarin zij de gemeente de gelegenheid gaf om gebreken in het besluit te herstellen. In de huidige uitspraak wordt vastgesteld dat de gemeente in haar tweede besluit, bestreden besluit II, de nodige aanpassingen heeft gedaan, maar dat er nog steeds onduidelijkheden zijn over het gebruik van het pand en de bijbehorende vergunningvoorschriften. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de wet, maar dat de vergunningvoorschriften wel verder verduidelijkt moeten worden. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers tegen het eerste besluit gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De beroepen tegen het tweede besluit worden ongegrond verklaard. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet zij het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/2403, 16/2591, 16/2660 en 16/2683

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2018 in de zaken tussen

1. [eisers sub 1]te [woonplaats] , eisers sub 1 (hierna: [eisers sub 1] )
2. N.V. Bever Holdingte Hilversum, eiseres sub 2 (hierna: [eiseres sub 2] )
(gemachtigde: mr. W.J. Bosma)
3. [eiser sub 3]te [woonplaats] , eiser sub 3 (hierna: [eiser sub 3] )
(gemachtigde: mr. J. de Vet)
4. [eiser sub 4]te [woonplaats] , eiser sub 4 (hierna: [eiser sub 4] )
gezamenlijk te noemen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H. Norde).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Exploitatiestichting ten behoeve van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij, te IJmuiden, vergunninghoudster (hierna: KNRM)
(gemachtigde: mr. P.A. Faber).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2016 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan KNRM een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een boothuis, reddingstation en een museum aan [adres] te Noordwijk.
Eisers hebben tegen bestreden besluit I beroep ingesteld. Het beroep van [eisers sub 1] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/2403. Het beroep van [eiseres sub 2] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/2591. Het beroep van [eiser sub 3] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/2660. Het beroep van [eiser sub 4] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/2683.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. [persoon 1] is verschenen. Namens [eiseres sub 2] is verschenen [persoon 2] , bijgestaan door de gemachtigde. [eiser sub 3] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. [eiser sub 4] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon 3] , werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland. Namens KNRM is verschenen [persoon 4] , bijgestaan door [persoon 5] , kantoorgenoot van de gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 9 mei 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in bestreden besluit I te herstellen. Voorts is verweerder in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen naar de verwachte toename van de geluidbelasting als gevolg van het project. [eiser sub 3] is in de gelegenheid gesteld een reactie op de motivering van het advies van de Welstandscommissie Zuid-Holland van Stichting dorp, stad & land (de Welstandscommissie) van 16 maart 2017 te overleggen.
[eiser sub 3] heeft bij brief van 6 juni 2017 gereageerd.
Bij besluit van 27 juni 2017 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd in die zin dat aanvullende voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning zijn verbonden.
Verweerder heeft bij brief van 29 juni 2017 een aanvullende motivering ingediend. Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum heeft verweerder gereageerd op de reactie van [eiser sub 3] van 6 juni 2017.
[eiser sub 4] en [eiser sub 3] hebben bij brieven van respectievelijk 28 juli 2017 en 7 augustus 2017 schriftelijk hun zienswijze gegeven op de herstelpoging van verweerder. [eiseres sub 2] heeft bij brief van 31 augustus 2017, mede namens [eisers sub 1] , zijn schriftelijke zienswijze op de herstelpoging van verweerder gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat onvoldoende duidelijk is welk gebruik van het KNRM-pand met bestreden besluit I is vergund omdat het aantal gebruikers en de frequentie van het gebruik door grote groepen daarin niet is vastgelegd. Voorts heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat commerciële verhuur van het KNRM-pand niet is toegestaan, terwijl dit in bestreden besluit I niet is uitgesloten. Door de onduidelijkheid over de omvang van de activiteiten in het pand kan voorts niet worden beoordeeld of bestreden besluit I een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (de Verordening Ruimte). Door de onduidelijkheid over het toegestane gebruik van het KNRM-pand kan evenmin worden beoordeeld of de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersaantrekkende werking juist is. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eisers dat het project leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege de toename van de geluidbelasting, heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven hiernaar nader onderzoek te moeten doen. Verweerder is ook hiertoe in de gelegenheid gesteld. Tot slot is [eiser sub 3] in de gelegenheid gesteld een reactie van een deskundige op de motivering van het advies van de Welstandscommissie van 16 maart 2017 te overleggen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder bij bestreden besluit II de volgende vergunningvoorschriften aan de bij bestreden besluit I verleende omgevingsvergunning verbonden:
  • het pand mag conform de bijgevoegde brief van de KNRM van 31 mei 2017 maximaal vier keer per jaar door een groep tot maximaal zestig personen worden gebruikt;
  • verhuur van het pand aan derden is niet toegestaan;
  • het museum mag conform de bijgevoegde brief van de KNRM van 31 mei 2017 in de periode vanaf half juni tot begin september op zaterdag en zondag van 11:00 tot 16:00 geopend zijn, maximaal dertien weekenden in totaal;
  • het pand mag slechts worden gebruikt indien twaalf parkeerplaatsen op het terrein van het voormalig Texaco benzinestation worden vrijgehouden ten behoeve van de KNRM totdat de opstallen van de Noordwijkse Reddingsbrigade (NRB) zijn geamoveerd en de parkeerindeling op het eigen terrein van de KNRM (met in totaal 23 parkeerplaatsen) is gerealiseerd.
4. De beroepen hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
5.1
[eiseres sub 2] voert aan dat een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht alleen kan worden verleend indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Omdat de ruimtelijke onderbouwing met bestreden besluit II niet is gewijzigd, is dit besluit in strijd met deze bepaling. [eiseres sub 2] betoogt voorts dat verweerder met bestreden besluit II de grondslag van de aanvraag heeft verlaten. De vergunningvoorschriften zijn namelijk opgesteld naar aanleiding van de brief van de KRNM van 31 mei 2017, waarin onder meer is verzocht toe te staan dat viermaal per jaar maximaal zestig personen in “de gezamenlijke ruimtes op de verdieping” worden ontvangen. Het eerste vergunningvoorschrift ziet daarentegen op het gebruik van het gehele pand. Voorts volgt uit de vergunningvoorschriften dat het totale aantal bezoekers op maximum zestig personen is gesteld, inclusief vrijwilligers van de KNRM. De KNRM is er blijkens haar brief van 31 mei 2017 echter van uitgegaan dat het maximumaantal van zestig personen uitsluitend betrekking heeft op incidentele bezoekers.
[eiseres sub 2] betoogt voorts dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of het in de brief van 31 mei 2017 aangevraagde gebruik overeenstemt met het beoogde gebruik van de KNRM. Ter zitting is door de KNRM namelijk verklaard dat zij thans in het pand tien maal per jaar activiteiten organiseert voor ongeveer honderd personen. Met de enkele mededeling in de brief van 31 mei 2017 dat zij afziet van de mogelijkheid om honderd personen te ontvangen, is niet aannemelijk dat KNRM dit (kennelijk huidige) gebruik van het pand daadwerkelijk zal staken. Daarbij komt dat in een nieuwsbericht van het Leidsch Dagblad van 30 augustus 2017 is vermeld dat in het nieuwe pand ook materieel van de NRB zal worden opgeslagen. Dit gebruik is relevant voor de beoordeling van onder meer de verkeersaantrekkende werking en de geluidhinder als gevolg van het project.
5.2
Met bestreden besluit II heeft verweerder het toegestane gebruik van het pand verduidelijkt en vastgelegd. De vergunningvoorschriften zijn naar het oordeel van de rechtbank grotendeels een formalisering van het voorgenomen gebruik dat in de ruimtelijke onderbouwing als uitgangspunt is genomen. Dat naar aanleiding van de beroepsgronden van eisers de maximale bezoekersaantallen en de frequentie van het gebruik van het KNRM-pand voor grote groepen is beperkt, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de bestreden besluiten niet op een goede ruimtelijke onderbouwing berusten. Het betoog van [eiseres sub 2] dat de grondslag van de aanvraag is verlaten slaagt evenmin. De aanvraag ziet immers op het bouwen en gebruiken van een nieuw boothuis, reddingstation en museum ten behoeve van de KNRM, hetgeen niet is gewijzigd. Slechts de omvang van het gebruik, die niet was vastgelegd in bestreden besluit I, is nu bepaald in bestreden besluit II. Voorts is niet gebleken dat het vergunde gebruik niet overeenkomt met het door KNRM beoogde gebruik. Aan de inhoud van het krantenartikel van 30 augustus 2017 gaat de rechtbank voorbij, nu dit geen wijziging kan brengen in het vergunde gebruik. Indien en voor zover de KNRM de voorschriften overtreedt, is verweerder bevoegd daartegen handhavend op te treden. Het al dan niet naleven van de vergunningvoorschriften maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Deze gronden slagen niet.
6.1
Eisers betogen dat de bestreden besluiten een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken omdat de nieuwbouw een groter ruimtebeslag heeft dan de oude bebouwing en omdat er meer functies zijn toegestaan dan voorheen. Met name de congresfunctie in combinatie met het museum leidt tot grote ruimtelijke gevolgen. In de ruimtelijke onderbouwing is ten onrechte niet onderbouwd dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De bestreden besluiten zijn daarom in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro alsmede met het soortgelijke artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte. De strijd met de Verordening Ruimte brengt voorts met zich dat niet is voldaan aan de vereisten van categorie 3 van het aanwijzingsbesluit van de gemeenteraad van Noordwijk van 31 augustus 2011 (het aanwijzingsbesluit), waarbij op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht, categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) is vereist. Dit betekent dat de gemeenteraad een vvgb had moeten afgeven.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten in vergelijking met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, slechts voorzien in een beperkte toename van het planologisch beslag op de ruimte. Voorts had het perceel ook voorheen een maatschappelijke bestemming. Daarnaast behelzen de planregels geen beperking ten aanzien van de toegestane omvang van bezoekersaantallen en zijn deze in bestreden besluit II juist beperkt. Dat met de bestreden besluiten ook een museumfunctie is toegestaan, leidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het museum heeft immers een kleine omvang, is zeer beperkt geopend en zal naar verwachting geen grote aantallen bezoekers aantrekken. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat niet hoeft worden voldaan aan de motiveringseisen van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro en artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte. Dit brengt voorts met zich dat het project valt onder categorie 3 van het aanwijzingsbesluit, zodat de gemeenteraad geen aparte vvgb hoeft te verlenen. Deze gronden slagen niet.
7.1
Ook indien geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dienen nut en noodzaak te worden gemotiveerd, moet de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling inzichtelijk worden gemaakt en zal een alternatievenonderzoek verricht moeten worden. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten, aldus eisers.
7.2
In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat de voorzieningen in het boothuis gedateerd en – naar de huidige (arbeids)normen en regelgeving – niet meer acceptabel zijn. In het verweerschrift is gemotiveerd dat de ontwikkeling voorziet in de behoefte aan (informatie over) het redden aan mensen op zee en slechtweervoorzieningen in Noordwijk. Het betoog van eisers dat nut en noodzaak van het project ten onrechte niet zijn gemotiveerd, slaagt daarom niet. Het betoog van eisers over de uitvoerbaarheid van het project is niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. Deze grond slaagt niet.
8.1
Eisers kunnen zich niet verenigen met de gestelde parkeereis. Zij betogen dat voor het boothuis had moeten worden aangesloten bij de functie “bedrijfsverzamelgebouw”. Omdat in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat bij een alarmering dertien vrijwilligers nodig zijn (en veelal meer vrijwilligers verschijnen), zijn alleen al voor het boothuis minimaal 13 parkeerplaatsen vereist. Daarbij komt dat in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat de parkeerplaatsen in principe niet zullen worden gebruikt ten behoeve van het museum. Daarvoor zijn dus extra parkeerplaatsen nodig. Eisers betogen voorts dat in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat in het bemanningsverblijf samen met het les- en instructielokaal circa 60 personen kunnen worden opgevangen. Verder wordt de keuken gebruikt voor catering ten behoeve van groepen die gebruik maken van de instructieruimte. Dat betekent dat feitelijk sprake is van een congresfunctie van 128,6 m2, waarvoor een parkeernorm van 8,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo geldt. Verweerder heeft daarmee ten onrechte geen rekening gehouden. Eisers hebben berekend dat ten behoeve van het project in ten minste 28 parkeerplaatsen zal moeten worden voorzien. Ook indien de 12 tijdelijke parkeerplaatsen die volgens de anterieure overeenkomst tussen de gemeente Noordwijk en vergunninghoudster op het terrein van het voormalige Texaco benzinestation aan [plaats] worden aangelegd, wordt dus in onvoldoende parkeergelegenheid voorzien. In de beoogde eindsituatie zijn er eveneens te weinig parkeerplaatsen, namelijk 27. Daarbij komt dat niet zeker is of deze parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, nu daarvoor gebruik zal worden gemaakt van het terrein van NRB aan de [straat] en deze grond pas kan worden gebruikt als de NRB is vertrokken, terwijl daarop geen concreet zicht bestaat.
8.2
Verweerder heeft de parkeereis voor het project op grond van de Nota parkeren en stallen Noordwijk 2013 (de parkeernota) berekend op 12,6 parkeerplaatsen, hetgeen neerkomt op 13 parkeerplaatsen. Het perceel ligt in het gebied “overig gebouwde kom”. Op grond van de parkeernota dienen voor de museumfunctie 2,47 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Voor het boothuis is aangesloten bij de functie “arbeidsextensief/bezoekers-extensief” en geldt een parkeereis van 6,82 parkeerplaatsen. Voor de instructieruimte is aangesloten bij de functie “kantoor” en geldt een parkeereis van 3,31 parkeerplaatsen. De KRNM dient afgerond in 13 parkeerplaatsen op eigen terrein te voorzien. De in de parkeernota genoemde functie “arbeidsextensief/bezoekersextensief” ziet op bedrijven met weinig bezoekers en werknemers. Verweerder acht het boothuis daarmee vergelijkbaar. Bij kluswerkzaamheden aan de reddingsboot wordt verwacht dat een beperkt percentage vrijwilligers met de auto komt omdat zij lokale bewoners zijn. Dat is anders bij een noodmelding. Dan zullen de vrijwilligers nagenoeg allemaal met de auto komen, maar daarbij worden de auto’s veelal gedeeld. Daartoe is het voorziene aantal parkeerplaatsen ruim toereikend. Ook voor de museumbezoekers is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar, aangezien dubbelgebruik van de parkeerplaatsen mogelijk is. De museumbezoekers mogen alleen op het terrein van de KNRM parkeren indien de bestuurders in of om het gebouw aanwezig zijn, zodat alle auto’s binnen drie minuten kunnen worden verwijderd indien sprake is van een alarmering. Omdat reddingsacties ongeveer veertig keer per jaar optreden en het museum beperkt is opengesteld, zal het slechts sporadisch voorkomen dat museumbezoekers met spoed hun auto moeten verwijderen van het eigen terrein. Voorts heeft de instructieruimte voornamelijk een lesfunctie die gerelateerd is aan de reddingswerkzaamheden van de KNRM. Dit is ondergeschikt aan het boothuis, dat niet zelfstandig geëxploiteerd kan worden. De door eisers genoemde zware parkeernorm voor een congresfunctie is dus niet passend.
8.3
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder toegelicht dat bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van bezoekersaantallen, zoals nu vastgelegd in bestreden besluit II. Voorts is de “Anterieure overeenkomst inzake de realisatie van een nieuw KNRM boothuis alsmede boothuis annex reddingmuseum voor de Stichting Kurt Carlsen aan [adres] te [plaats] ” (de anterieure overeenkomst) aangepast in die zin dat hierin is opgenomen dat de 12 parkeerplaatsen op het terrein van het voormalige Texaco benzinestation alleen door de KNRM en niet ook door de NRB mogen worden gebruikt. Ook is als vergunningvoorschrift opgenomen dat het KNRM-pand slechts mag worden gebruikt indien de 12 parkeerplaatsen op dit terrein worden vrijgehouden voor de KRNM, totdat de opstallen van de NRB zijn geamoveerd en op het eigen terrein van de KNRM in totaal 23 parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
8.4
[eiseres sub 2] houdt in zijn reactie vast aan zijn betoog dat de parkeereis te laag is vastgesteld. Ten onrechte is geen rekening gehouden met gelijktijdig gebruik van de verschillende functies van het KNRM-pand. Voorts staan de vergunningvoorschriften er niet aan in de weg dat dagelijks 59 personen in het pand aanwezig zijn en dat de KNRM het pand door derden laat gebruiken, zonder dat sprake is van verhuur.
[eiser sub 3] voert aanvullend aan dat de 12 parkeerplaatsen bij het voormalige Texaco benzinestation tot de publieke parkeervoorraad behoren. Bovendien zijn slechts 11 parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd. Tot slot is het feitelijk en juridisch niet mogelijk om deze parkeerplaatsen af te schermen en te reserveren ten behoeve van de KNRM.
8.5
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een onjuiste parkeereis is opgelegd dan wel dat de KNRM daaraan niet zal kunnen voldoen. Zij volgt eisers niet in hun betoog dat voor het boothuis ten onrechte is aangesloten bij de functie “arbeidsextensief/bezoekersextensief” en voor de instructieruimte bij de functie “kantoor”. Eisers hebben dit onvoldoende onderbouwd. Verder berust de stelling van eisers dat moet worden aangesloten bij de functies “bedrijfsverzamelgebouw” en “congres” op een onjuiste uitleg van deze begrippen en een overschatting van het aantal bezoekers van het KRNM-pand. Wat betreft het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen overweegt de rechtbank dat niet alle functies verschillende piekmomenten hebben, zodat niet kan worden uitgesloten dat er bij een
worst case-scenario onvoldoende parkeergelegenheid is. Gelet op de beperkte openingstijden van het museum en het feit dat reddingsacties niet veelvuldig voorkomen, is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk dat dit zal leiden tot een onaanvaardbare situatie. In de voorschriften heeft verweerder het aantal keer dat er 60 personen gelijktijdig in het pand aanwezig mogen zijn beperkt tot 4 keer per jaar. In de brief van 31 mei 2017, waar in de voorschriften naar wordt verwezen, wordt per type gebruik uitgesplitst hoe veel personen ongeveer in het pand aanwezig zullen zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze opsomming te twijfelen. Dit betekent dat zelfs bij trainingen, opleidingen en cursussen, waar het grootste aantal personen wordt verwacht, gemiddeld 20 personen aanwezig zullen zijn, waarvan naar verwachting 60% met de auto zal komen. De gronden van [eiseres sub 2] slagen dus niet.
8.6
Het betoog van [eiser sub 3] slaagt evenmin. In de vergunningvoorschriften is opgenomen dat op het terrein van het voormalige Texaco benzinestation 12 parkeerplaatsen ten behoeve van de KNRM moeten worden vrijgehouden. De KNRM heeft zich hieraan te houden. Dat het vrijhouden van deze parkeerplaatsen feitelijk en juridisch niet mogelijk is, niet gebleken. [eiser sub 3] heeft niet onderbouwd dat de parkeerplaatsen bestemd zijn voor het algemene publiek en dat onttrekking van deze parkeerplaatsen leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk binnen het openbare gebied.
9.1
Eisers vrezen verkeershinder. Verweerder heeft naar aanleiding van de vergunningvoorschriften over het toegestane gebruik, de notitie “Verkeersaantrekkende werking KNRM Noordwijk ” van 16 juni 2017 (de verkeersnotitie) opgesteld. Daarin is het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het project vastgesteld op 6.548 per jaar. De geluidtoename als gevolg daarvan is maximaal 0,2 dB.
9.2
Eisers hebben de uitgangspunten en conclusies van de verkeersnotitie niet bestreden. Nu het bij bestreden besluit II toegestane gebruik van het KNRM-pand bij de verkeersnotitie als uitgangspunt is genomen en niet is gebleken van onjuistheden, kan deze notitie naar het oordeel van de rechtbank aan de bestreden besluiten ten grondslag worden gelegd. De stelling van eisers dat de toegangswegen onvoldoende capaciteit hebben voor de extra verkeersbewegingen als gevolg van het project is niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
10.1
Eisers voeren aan dat ten gevolge van de verkeerstoename en het bij het bouwplan voorziene terras van 56,5 m2 onaanvaardbare geluidhinder zal gaan optreden. Volgens hen heeft verweerder bij de berekening van de geluidbelasting ten onrechte geen rekening gehouden met cumulatie van deze geluidbronnen. Het reddingsstation zal namelijk intensief worden gebruikt en het terras zal onder meer als pauze- en rookruimte voor de congresfunctie worden gebruikt, met veel stemgeluid tot gevolg. Het enkele feit dat de maximale waarden uit de Wgh niet worden overschreden brengt niet met zich dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verweerder heeft dit niet gemotiveerd. Dat de toename van de geluidbelasting niet voor het menselijke oor waarneembaar zou zijn, maakt dit niet anders. Eisers verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2482.
10.2
In de brief van verweerder van 19 juni 2017 is uiteengezet dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op [plaats] thans maximaal 59 dB bedraagt. Het project leidt tot een toename van de geluidbelasting van minder dan 1 dB. Deze beperkte toename is voor het menselijk gehoor niet waarneembaar. Omdat een geluidniveau van 59 dB in een stedelijke omgeving als de onderhavige niet ongebruikelijk is, leidt het project niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
10.3
De rechtbank stelt vast dat de toename van het geluidniveau als gevolg van de verkeersaantrekkende werking in de verkeersnotitie is berekend op 0,2 dB. Eisers hebben de bevindingen in de verkeersnotitie niet bestreden, zodat de rechtbank deze toename als gevolg van de verkeersaantrekkende werking als uitgangspunt neemt. Een toename van het geluidniveau ter plaatse van de woningen van eisers als gevolg van het terras is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, nu dit terras blijkens de bouwtekeningen aan de zeezijde is geprojecteerd en niet aan de kant van de woningen van eisers. Bovendien wordt eventueel stemgeluid op onverwarmde en onoverdekte terreinen op grond van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de geluidniveaus. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder berekende toename van het geluidniveau met minder dan 1 dB onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is deze toename dermate verwaarloosbaar dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project – mede gelet op de stedelijke omgeving met een druk bezocht, toeristisch karakter – niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. Deze situatie is niet vergelijkbaar met de situatie in de door eisers genoemde uitspraak. Bovendien was in dat geval sprake van een aanzienlijk hoger geluidniveau.
11.1
[eiser sub 3] heeft in zijn brieven van 5, 6 en 7 augustus 2017 aangevoerd dat de termijn van vier weken om een advies van een deskundige op het gebied van welstand te kunnen overleggen te kort was. Deskundigen in de omgeving van [plaats] zijn om zakelijke redenen niet bereid gebleken een tegenadvies te geven. [eiser sub 3] handhaaft zijn stelling dat het gegeven dat de Welstandscommissie op 15 augustus 2013 negatief heeft geadviseerd over het bouwplan, maakt dat er nu een extra motiveringsplicht op verweerder rust. Daaraan is met het positieve stempeladvies van de Welstandscommissie van 5 augustus 2014 en de nadere motivering bij brief van 16 maart 2017 niet voldaan. [eiser sub 3] wijst er in dit kader op dat er geen essentiële wijzigingen aan het bouwplan hebben plaatsgevonden.
11.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:368) behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting, tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet of niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dit is anders indien een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de welstandscriteria.
11.3
De rechtbank stelt vast dat [eiser sub 3] geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. Niet is gebleken dat aan het positieve welstandsadvies gebreken kleven. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, is het negatieve advies van 15 augustus 2013 niet relevant omdat die versie van het bouwplan voor het KNRM-pand in deze procedure niet voorligt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het positieve advies van de Welstandscommissie niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.
12. Gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak zijn de beroepen, voor zover gericht tegen bestreden besluit I, gegrond. Nu verweerder met bestreden besluit II en de aanvullende motivering van 29 juni 2017 de gebreken heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand te laten. De beroepen, voor zover gericht tegen bestreden besluit II, zijn ongegrond.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven;
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.252,50;
- draagt verweerder op het door [eisers sub 1] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] betaalde griffierecht van € 168,- en het door [eiseres sub 2] betaalde griffierecht van € 334,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.