201405450/1/R4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zwijndrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum, Heerjansdam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2015, waar [appellante B], bijgestaan door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door E.V.P.E. Deleij, R.S.N. van der Kuijp en M.R. Hoogendoorn, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door D.P. Nelemans, werkzaam bij Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van de raad heeft [appellant] ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond dat de raad onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen van de aanwezigheid van de school zijn voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen in het woonzorgcentrum, ingetrokken.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet onder meer in de bouw van een woonzorgcentrum aan de Sportlaan te Heerjansdam.
3.1. [appellant] stelt dat het plan voorziet in te weinig parkeerplaatsen. Hiertoe voert hij aan dat de raad bij de bepaling van de parkeerbehoefte ten onrechte heeft getoetst aan de parkeernorm van CROW voor zorgwoningen, nu de planregels niet uitsluiten dat het voorziene gebouw wordt bewoond door bewoners zonder zorgvraag, zodat had moeten worden getoetst aan de parkeernorm voor reguliere woningen. Voorts is geen rekening gehouden met de parkeervraag van het verzorgend personeel en is het niet reëel dat rekening is gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Verder stelt [appellant] dat de 4 tijdelijke parkeerplaatsen, de 4 kiss & ride plaatsen en
1 à 2 invalidenparkeerplaatsen niet tellen als volwaardige parkeerplaatsen.
3.2. De raad stelt dat het woonzorgcentrum slechts plaats biedt aan bewoners met een zorgvraag. De maatschappelijke bestemming van het woonzorgcentrum, waarbinnen slechts zorgwoningen zijn toegestaan, biedt volgens de raad voldoende basis om handhavend te kunnen optreden indien een zorgwoning wordt betrokken door een bewoner zonder specifieke zorgvraag.
3.3. Aan een deel van de gronden zijn de bestemming "Maatschappelijk" en een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. zorgwoningen;
c. nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 1, lid 1.30, wordt onder zorgwoning verstaan: zelfstandige woning die specifiek geoormerkt is voor mensen met een zorgvraag. Deze woningen zijn blijvend geschikt of eenvoudig geschikt te maken voor bewoners van alle leeftijden met een zorgvraag.
3.4. In aanmerking genomen dat aan het perceel de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de zorgwoningen zijn bestemd voor mensen met een zorgvraag en dat de planregels een beletsel vormen voor het gebruik van de gronden voor bewoning door een ieder. Dat de woningbouwvereniging de ontwikkeling op haar website omschrijft als een wooncentrum doet daar niet aan af. Derhalve heeft de raad bij de beoordeling van de parkeerbehoefte kunnen uitgaan van de parkeernormen van CROW voor zorgwoningen, waarbij rekening is gehouden met de parkeervraag van het verzorgend personeel. Ook de cijfers omtrent het dubbelgebruik van parkeerplaatsen is ontleend aan door CROW vastgestelde aanwezigheidspercentages. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze bij de vaststelling van het plan niet als leidraad heeft mogen gebruiken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking de toelichting van de raad ter zitting dat de kiss & ride plekken buiten de haal- en brengtijden als reguliere parkeerplaats kunnen worden gebruikt en dus ook tijdens de piekmomenten in de avond. De raad heeft deze plekken dan ook als volwaardige parkeerplaatsen mogen aanmerken. [appellant] heeft er terecht op gewezen dat in de tabel op pagina 11 van de plantoelichting een rij is weggevallen, maar de raad heeft toegelicht dat de totalen wel kloppen, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de parkeerbehoefte onjuist is berekend.
In de plantoelichting staat dat binnen het ontwerp ruimte is voor 58 parkeerplaatsen. Dat is 5 meer dan de berekende opgave van 53 parkeerplaatsen. Van deze 58 parkeerplaatsen dragen er 4 vooralsnog een tijdelijk karakter, aangezien deze gesitueerd zijn ter plaatse van de beoogde ontsluitingsweg van de nieuwe woningbouwlocatie. De raad heeft toegelicht er vooralsnog van uit te gaan dat er voldoende parkeerplaatsen zijn voorzien, maar dat na realisatie van het woonzorgcentrum met behulp van tellingen zal worden bezien of de parkeervraag overeenkomt met het gerealiseerde aanbod en of de tijdelijke vakken als extra parkeeropgave tijdens de ontwikkeling van de naastgelegen woningbouwlocatie meegenomen moeten worden. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende in de parkeerbehoefte zal kunnen worden voorzien. Het betoog faalt.
4. [appellant] stelt verder dat ter plaatse van zijn woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Daartoe voert hij aan dat hij thans veel geluidoverlast ervaart vanwege de naast zijn perceel gesitueerde school voor lager onderwijs, waarvan het speelplein grenst aan zijn tuin, en dat de geluidbelasting zal toenemen door reflectie van geluid via de gevel van het voorziene woonzorgcentrum. De raad heeft dit in de besluitvorming onvoldoende meegewogen. Het door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uitgevoerde akoestisch onderzoek van 14 april 2014 is voorts niet verifieerbaar en niet volledig en [appellant] verwijst hiertoe naar de notitie van 5 juni 2014, kenmerk 20144654.EW10469, opgesteld door Alcedo.
4.1. De raad wijst erop dat de geluidbelasting die thans wordt ervaren niet het gevolg is van de vaststelling van het thans bestreden bestemmingsplan, nu de school en het schoolplein reeds mogelijk zijn gemaakt in het bestemmingsplan "Voorzieningencluster - Educatief Plein", vastgesteld op 28 juni 2011, en buiten het plangebied liggen van het thans bestreden bestemmingsplan. De geluidtoename van maximaal 0,2 dB vanwege het voorliggende bestemmingsplan acht de raad aanvaardbaar, nu dit niet hoorbaar is.
4.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de Afdeling in de procedure omtrent het bestemmingsplan "Voorzieningencluster - Educatief Plein", die heeft geleid tot de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2011 in zaak nr. 201108616/1/T1/R4 en van 28 maart 2012 in zaak nr. 201108616/1/R1, onjuist is voorgelicht door de raad en de raad voorts die uitspraken niet naleeft, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan "Voorzieningencluster - Educatief Plein", thans niet ter beoordeling voor ligt en dat de genoemde uitspraken in deze procedure een gegeven zijn. Thans staat ter beoordeling of het woon- en leefklimaat van [appellant] onaanvaardbaar wordt aangetast als gevolg van het in het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum, Heerjansdam" mogelijk gemaakte woonzorgcentrum.
4.3. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft in opdracht van de raad onderzoek verricht naar optredende geluidemissies van spelende kinderen op het schoolplein, de toename door reflecties van het te realiseren woonzorgcentrum berekend en de resultaten van dat onderzoek neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek schoolplein Sportlaan 6 te Heerjansdam" (hierna: het akoestisch rapport) van 14 april 2014. De kanttekeningen die [appellant] bij het akoestisch rapport heeft geplaatst, heeft de raad in het verweerschrift weerlegd. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit niet op het akoestisch rapport had mogen baseren.
Uit het akoestisch rapport kan weliswaar worden afgeleid dat de toename van de geluidbelasting als gevolg van de realisering van het woonzorgcentrum beperkt is tot maximaal 0,2 dB, maar daaruit blijkt tevens dat voor de woning van [appellant] hoge waarden zijn gemeten variërend van ongeveer 67 tot 70 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en van 77 tot 85 dB(A) voor het maximale geluidniveau. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat sprake is van een uit akoestisch oogpunt overbelaste situatie. Uit het bestreden besluit blijkt niet waarom de raad van mening is dat een toename van de geluidsbelasting, hoe gering ook, onder die omstandigheden desondanks aanvaardbaar is. De enkele stelling van de raad dat de verwachte toename van geluidbelasting niet hoorbaar is en daarom niet zal leiden tot een toename van ondervonden hinder, acht de Afdeling in dit verband onvoldoende draagkrachtig en zij verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 in zaak nr. 200806952/1/R1. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat ter zitting is toegelicht dat een substantiële afname van de geluidbelasting kan worden bereikt met de oprichting van een geluidscherm, maar onduidelijk is gebleven of, en zo ja, wanneer een geluidscherm zal worden gerealiseerd. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
5. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zwijndrecht van 10 juni 2014 waarbij het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum, Heerjansdam" is vastgesteld;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Zwijndrecht tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Zwijndrecht aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. draagt de raad van de gemeente Zwijndrecht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat dictumonderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Leeuwen-Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
472.