ECLI:NL:RBDHA:2018:2563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en tijdregistratie bij controle

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die is opgelegd aan eiser op 10 juli 2017 om 09.29 uur, terwijl eiser stelt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting om 09.35 uur heeft voldaan. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser betwist de tijdregistratie van de parkeerautomaat en stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat hij direct na het parkeren naar de parkeerautomaat is gegaan om te betalen. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de betaling niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat de parkeerautomaat en het scansysteem dagelijks worden gesynchroniseerd en dat de naheffingsaanslag uiterlijk om 09.34 uur is opgelegd. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn opvatting dat de naheffingsaanslag is opgelegd nadat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een uitvoeringshandeling binnen een redelijke termijn, aangezien de parkeerautomaat zich op minder dan 50 meter van de parkeerlocatie bevindt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/7465

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 september 2017 op het bezwaar van eiser tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018.
Namens eiser is verschenen mr. J.F. Cheung, kantoorgenote van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Perk-Wensveen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De Louise Henriëttestraat te Den Haag is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen voor betaald parkeren van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 14.00 uur.
2. Op maandag 10 juli 2017 omstreeks 09.29 uur is geconstateerd dat op de Louise Henriëttestraat te Den Haag, ter hoogte van perceel nr. 2 , de auto van eiser met kenteken [kenteken] (de auto) stond geparkeerd zonder geldig parkeerkaartje of geldige vergunning. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 62,70 (€ 1,70 parkeerbelasting en € 61 kosten).
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
4. Eiser stelt primair dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat hij de verschuldigde parkeerbelasting ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag om 09.29 uur heeft voldaan. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een onjuiste tijdregistratie in die zin dat de klok van de parkeerautomaat zes minuten voorloopt op de klok van de controleur. Eiser heeft daaraan nog toegevoegd dat gezien verweerders werkwijze bij een controle door middel van een scanauto de naheffingsaanslag in dit geval is opgelegd nadat de verschuldigde belasting was voldaan.
Eiser is subsidiair van mening dat hem onvoldoende tijd is gegeven om de verschuldigde belasting te voldoen. Eiser stelt onverwijld van zijn auto naar de automaat te zijn gelopen, waar hij het kenteken heeft ingevoerd en de betaling heeft verricht. Eiser meent dat hem daartoe tien minuten de tijd moet worden gegund. Eiser voert voorts aan dat de controleur zijn werkinstructie niet heeft nageleefd, dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden omdat niet is gecontroleerd of eiser ten tijde als hier in geding zich niet meer in de auto bevond en er ten onrechte van de overkant van de straat ter plaatse van de locatie van de parkeerautomaat geen foto's zijn gemaakt. Eiser heeft daaraan nog toegevoegd dat onder die omstandigheden verweerder nog een fysieke controle had moeten laten uitvoeren. Eiser is daarnaast van mening dat het motiveringsbeginsel is geschonden nu in de uitspraak op bezwaar op twee van de drie bezwaargronden niet is ingegaan.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, aangezien de betaling van de parkeerbelasting niet binnen een redelijke, korte termijn heeft plaatsgevonden. Verweerder weerspreekt uitdrukkelijk en gemotiveerd tussen het registratiesysteem van de controleur en dat van de parkeerautomaat sprake is van een tijdsverschil van enige betekenis, laat staan de door eiser gesuggereerde zes minuten. Nu de loopafstand tussen de plaats waar eiser heeft geparkeerd en de parkeerautomaat nog geen 50 meter bedraagt, is niet aannemelijk gemaakt dat de verschuldigde parkeerbelasting direct na het parkeren is betaald. Verweerder meent voorts dat in de uitspraak op bezwaar op correcte wijze op het bezwaarschrift is gereageerd.
6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting.
Onder een uitvoeringshandeling wordt in een geval als het onderhavige verstaan het zich onverwijld van het voertuig naar de parkeerautomaat begeven, het eventueel wachten bij de automaat als het druk is en het verrichten van de betalingshandelingen.
7. In hetgeen eiser met betrekking tot de tijdregistratie heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond verweerder niet te volgen in diens stelling dat zowel het scansysteem als de parkeerapparatuur dagelijks worden gesynchroniseerd met de juiste tijdwaarneming. Vast staat derhalve dat de scan heeft plaatsgevonden om 09.29 uur en dat om 09.35 uur de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. De rechtbank is voorts ambtshalve bekend met de wijze waarop in de gemeente Den Haag het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door middel van scanapparatuur is geregeld. Deze werkwijze houdt in dat drie minuten na de scan wordt gecontroleerd of de verschuldigde belasting inmiddels is betaald. Indien een betaling heeft plaatsgevonden wordt vanuit de scanauto de registratie niet doorgezet naar de Dienst Stadsbeheer Handhavingsorganisatie Afdeling Parkeren (hierna: Afdeling Parkeren). Bij niet betaling binnen drie minuten na de scan wordt bij de Afdeling Parkeren gecontroleerd of betaling binnen vijf minuten na de scan heeft plaatsgevonden, in welk geval de naheffingsaanslag niet wordt doorgezet en dan ook geen naheffingsaanslag aan de houder van het betreffende motorvoertuig wordt toegezonden. Nog daargelaten de vraag op welk tijdstip onderhavige naheffingsaanslag moet worden geacht te zijn vastgesteld, volgt uit de werkwijze van verweerder dat de naheffingsaanslag uiterlijk om 09.34 uur is opgelegd. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn opvatting dat de naheffingsaanslag is opgelegd nadat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
8. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat van het verrichten van een uitvoeringshandeling binnen een redelijke, korte termijn in dit geval geen sprake is. In aanmerking genomen dat de parkeerautomaat zich, naar ook uit Google Street View blijkt, in de onmiddellijke nabijheid - in ieder geval ruim minder dan 50 meter - van de parkeerlocatie bevindt, dient de conclusie te zijn dat met betaling van de verschuldigde parkeerbelasting zes minuten na de scanregistratie geen sprake is van een uitvoeringshandeling. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog opgeworpen dat eiser jegens haar heeft verklaard dat hij bij de parkeerautomaat nog heeft moeten wachten voordat hij aan de beurt was. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, nu eiser in bezwaar en beroep heeft verklaard dat hij direct na het parkeren naar de parkeerautomaat is gegaan en daar de betalingshandeling heeft verricht. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij een zo essentieel aspect in zijn bezwaar-of beroepschrift niet onbesproken had gelaten. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eisers opmerking in beroep, dat het overigens niet ongebruikelijk is dat het lopen naar de automaat, het wachten op mogelijke voorgangers en het invoeren van alle gegevens ook enige tijd in beslag neemt, niet kan worden aangemerkt als een verklaring dat hij enige tijd bij de parkeerautomaat heeft moeten wachten. De naheffingsaanslag is derhalve terecht opgelegd.
9. In hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Aan eisers opvatting dat bij de scan om 09.29 uur niet is gecontroleerd of eiser zich nog in de auto bevond gaat de rechtbank voorbij, aangezien eiser zowel in bezwaar als in beroep heeft verklaard dat hij zich om 09.29 uur bij de parkeerautomaat bevond. Ook overigens geldt in het geval waarin een parkeerder zich ten tijde van de scan nog in de auto bevindt dat hij direct bij het parkeren de belasting dient te voldoen, waarvoor hem in de gemeente Den Haag in ieder geval een tijd van vijf minuten wordt gegund.
10. Nu geen grond bestaat voor het oordeel dat onderhavige parkeerautomaat niet juist functioneerde, vast staat dat de auto van eiser op 10 juli 2017 om 09.29 uur is gescand en voorts gezien de gedingstukken om 09.32 uur een controle op het voldoen van parkeerbelasting heeft plaatsgevonden, kan gezien de hiervoor onder 7 genoemde werkwijze in de gemeente Den Haag eiser niet worden gevolgd in diens opvatting dat de naheffingsaanslag vanwege strijd met de werkinstructie ten onrechte is opgelegd. De rechtbank ziet gezien hetgeen hiervoor onder 8 met betrekking tot de uitvoeringshandeling is overwogen ook overigens geen grond voor de opvatting dat ook van de locatie ter plaatse van de parkeerautomaat foto’s hadden moeten worden gemaakt, alsmede dat nog een fysieke controle van de situatie ter plekke had moeten plaatsvinden.
11. Eisers opvatting dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van eiser zijn afgewezen. Dat eiser het met die afwijzingsgronden niet eens is, maakt niet dat van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.