ECLI:NL:RBDHA:2018:2527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
Nl17.13388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 22 november 2017 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die hij op 23 januari 2017 had ingediend. De rechtbank overweegt dat het in deze procedure gaat om de vraag of verweerder tijdig op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het beslissen op de aanvraag nog niet is aangevangen, omdat de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van de asielaanvraag nog niet is vastgesteld. Dit is het gevolg van een verzoek om heroverweging dat verweerder bij de Duitse autoriteiten heeft ingediend, waarop nog geen reactie is ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiser prematuur in gebreke heeft gesteld, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst erop dat de prejudiciële vragen van de zittingsplaats Haarlem niet leiden tot een ander oordeel, aangezien deze vragen betrekking hebben op de termijnen voor heroverweging en niet op de termijn voor het beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13388

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 22 november 2017 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet in dit geval op grond van artikel 8:55b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Daartegen kan krachtens artikel 8:1, eerste lid, in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awb, beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
Ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vw2000 vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen,
3. Eiser heeft op 23 januari 2017 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 15 maart 2017 heeft verweerder een claim gelegd bij de Duitse autoriteiten op grond van Verordening (EG) 604/2013 (de Dublinverordening). Deze claim is door de Duitse autoriteiten op 3 april 2017 geweigerd, waarna verweerder de Duitse autoriteiten op 12 juni 2017 heeft verzocht deze reactie te heroverwegen. De Duitse autoriteiten hebben de claim op 17 augustus 2017 opnieuw afgewezen. Op 7 september 2017 heeft verweerder de Duitse autoriteiten opnieuw verzocht de reactie te heroverwegen. Op 9 november 2017 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
4. Op 22 november 2017 heeft eiser beroep ingesteld omdat niet tijdig op de asielaanvraag is beslist. Eiser heeft aangevoerd dat de doelstelling van de Dublin-verordening is dat de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is zo snel mogelijk plaatsvindt. Als een verzoek tot heroverweging, in de zin van artikel 5, tweede lid van de Uitvoeringsverordening (1560/2003) wordt neergelegd bij een lidstaat dient deze lidstaat zich te 'beijveren' om binnen twee weken te antwoorden op dit verzoek om heroverweging. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft op 23 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:873) prejudiciële vragen gesteld over de termijn bij een verzoek om heroverweging. In strijd met artikel 5 van de Uitvoeringsverordening heeft de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Nu eiser een niet-begeleide minderjarige is, is de redelijke termijn ruimschoots overschreden. In elk geval kan voor de redelijke termijn aansluiting worden bij de reguliere beslistermijn die zes maanden bedraagt, en ook deze is inmiddels overschreden. Het lange wachten is niet in het belang van eiser, wiens ontwikkeling door het lange wachten is blijven stilstaan. De belangen van eiser dienen voor verweerder een eerste overweging te vormen. De rechtbank wordt verzocht om verweerder op te dragen inhoudelijk op de asielaanvraag te beslissen.
5. De rechtbank overweegt dat het in deze procedure, die is gestart met een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gaat om de vraag of verweerder tijdig op de aanvraag heeft beslist. Niet kan in deze procedure aan de orde komen of verweerder verantwoordelijk is voor het behandelen van de asielaanvraag. In zoverre kan eiser met dit beroep niet bereiken dat eiser daarmee (ook) beoogt. De prejudiciële vragen van zittingsplaats Haarlem waarnaar eiser heeft verwezen leiden niet tot een ander oordeel. Die vragen hebben immers betrekking op de termijnen waarbinnen een lidstaat op het verzoek van om heroverweging moet reageren en welke consequenties aan het overschrijden van die termijnen moeten worden verbonden. De vraag of de termijn voor het beslissen op een aanvraag is overschreden wordt door deze vragen niet geraakt.
6. Uit artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 volgt dat de termijn om op een aanvraag te beslissen aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. Die verantwoordelijkheid staat evenwel nog niet vast. Verweerder heeft bij de Duitse autoriteiten immers een verzoek om heroverweging gedaan waarop nog niet is gereageerd. Weliswaar hebben de Duitse autoriteiten de claim al twee maal afgewezen maar dat maakt niet dat Nederland verantwoordelijk is voor het verzoek.
7. Uit het voorgaande volgt dat de beslistermijn nog niet is aangevangen. Reeds daarom heeft eiser verweerder prematuur in gebreke gesteld.
8. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in aanwezigheid van drs. M.P. de Zwart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.