Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Wettelijk kader
a) complexe feiten en/of juridische kwesties aan de orde zijn;
b) een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden;
(…).
Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, de in dit lid bepaalde termijn met ten hoogste drie maanden overschrijden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Verordening 604/2013 (de Dublinverordening)
(4) In de conclusies van Tampere werd ook aangegeven dat het Common European Asylum System (CEAS) op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.
(…)
b)„verzoek om internationale bescherming”: een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 2, onder h), van Richtlijn 2011/95/EU;
c)„verzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;
d) „behandeling van een verzoek om internationale bescherming”: alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2011/95/EU, met uitzondering van de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald krachtens de bepalingen van deze verordening; (…).
In artikel 29, eerste lid, Dublinverordening is bepaald dat de verzoeker overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, wordt overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkenen over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer die overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
Artikel 29, tweede lid, Dublinverordening bepaalt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkenen over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. (…).
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;
b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.
Standpunten van partijen
Nu Nederland zich op 14 december 2016 verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, is pas op die datum de in artikel 42, zesde lid, Vw genoemde beslistermijn van zes maanden aangevangen. Op dit moment is daarom geen sprake van een overschreden beslistermijn. Het beroep is dan ook prematuur ingesteld en niet wordt voldaan aan artikel 6:12, tweede lid, Awb zodat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling en aanleiding voor de prejudiciële vragen
“3.1. Artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening laat de mogelijkheid open om meerdere keren aan de aangezochte lidstaat te vragen dat een claimverzoek opnieuw wordt onderzocht. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de Dublinverordening en de Uitvoeringsverordening geen fatale termijn is opgenomen waarbinnen de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat moet zijn afgerond indien een aangezochte lidstaat na een afwijzing van het claimverzoek wordt gevraagd dit verzoek te heroverwegen. Dit laat evenwel onverlet dat deze procedure niet onredelijk lang mag voortduren. Zoals het Hof van Justitie (hierna: het Hof) in een arrest van 10 december 2013, Shamso Abdullahi tegen Bundesasylamt, punt 59, (ECLI:EU:C:2013:473) heeft overwogen, is een van de belangrijkste doelstellingen van de Dublinverordening, zoals uit de punten 3 en 4 (thans: de punten 4 en 5) van de considerans van deze verordening blijkt, de vaststelling van een duidelijke en hanteerbare methode om snel te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het toekennen van de vluchtelingenstatus te waarborgen en de doelstelling om asielverzoeken snel te behandelen, niet te ondermijnen. In dit verband is voorts van belang dat de staatssecretaris de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat in voorkomend geval kan bespoedigen door gebruik te maken van de bemiddelingsprocedure bedoeld in artikel 37 van de Dublinverordening.
Nadat de staatssecretaris op 7 mei 2015 Frankrijk had verzocht om heroverweging van het claimverzoek, heeft hij bij brieven van 28 mei 2015 en 30 juni 2015 bij de Franse autoriteiten gerappelleerd. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat hij tevens herhaaldelijk mondeling heeft gerappelleerd bij de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft ervan kunnen uitgaan dat de staatssecretaris mondeling bij de Franse autoriteiten heeft gerappelleerd, nu door de vreemdeling overgelegde gegevens of anderszins relevant gebleken feiten en omstandigheden geen aanleiding geven voor twijfel aan de verklaringen van de staatssecretaris.
Gelet op de duur van de procedure sinds het verzoek om heroverweging van de staatssecretaris aan de Franse autoriteiten op 7 mei 2015 en de inspanningen van de staatssecretaris om een reactie van de Franse autoriteiten te krijgen op het verzoek tot heroverweging van het claimverzoek, heeft de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling in dit geval niet onredelijk lang geduurd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, zoals de vreemdeling heeft verzocht, aangezien redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop de gestelde vraag over de betrokken Unierechtelijke regel moet worden opgelost (arrest van het Hof van 6 oktober 1982, Cilfit, punt 16; ECLI:EU:C:1982:335).”.
Een verzoek om terugname wordt op grond van artikel 23, tweede lid, Dublinverordening in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer, dan wel drie maanden na indiening van het verzoek om internationale bescherming ingediend. Volgens artikel 23, derde lid, Dublinverordening berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend indien het verzoek tot terugname niet binnen de in het tweede lid vermelde termijnen wordt ingediend. De aangezochte lidstaat dient op grond van artikel 25, eerste lid, Dublinverordening in ieder geval uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek om terugname daarop te reageren. Het zonder reactie laten verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn, staat op grond van artikel 25, tweede lid, Dublinverordening gelijk met aanvaarding van het verzoek en houdt de verplichting in om de betrokken persoon terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.
Hieruit volgt dat de terugnameprocedure, zonder een eventueel verzoek om heroverweging op grond van artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening, maximaal vier maanden duurt.
Artikel 29, tweede lid, Dublinverordening bepaalt dat indien na vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkenen over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat.
De rechtbank ziet in ieder geval hierin ook een aanwijzing dat de termijn waarbinnen een heroverweging dient plaats te vinden, kort dient te zijn.
Daarbij komt dat de verzoekende lidstaat op grond van artikel 29 Dublinverordening, na de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is, ook nog zes maanden de tijd heeft om de vreemdeling over te dragen. Voordat de asielaanvraag van de vreemdeling dan in de verantwoordelijke lidstaat in behandeling kan worden genomen, kan in dat geval bij een overnameverzoek een periode van zeventien maanden en ruim twee weken en bij een terugnameverzoek een periode van zestien maanden en ruim twee weken zijn verstreken, hetgeen niet in overeenstemming lijkt met het doel en de strekking van de Dublinverordening: een snelle procedure.
Daarbij is voorts van belang dat fatale termijnen die een aangezochte lidstaat verantwoordelijk maken voor de behandeling van het asielverzoek in de Dublinverordening steeds expliciet zijn vastgesteld, zoals in de artikelen 22, zevende lid, en 25, tweede lid, Dublinverordening. Daarom, en gelet op het gebruikte woord “beijvert”, ligt het niet in de rede aan het verstrijken van de termijn in artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening, de consequentie te verbinden dat de aangezochte lidstaat, ondanks een eerdere weigering van het verzoek om terug- of overname, alsnog verantwoordelijk wordt voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Een en ander tenzij de laatste zin van artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening zo moet worden uitgelegd dat de oorspronkelijke beslistermijn van één maand in stand blijft.
Prejudiciële vragen
21.1is overwogen, brengt de rechtbank tot de hierna te formuleren prejudiciële vragen:
(1) Dient de aangezochte lidstaat, gelet op het doel, de inhoud en de strekking van de Dublinverordening en de Procedurerichtlijn, binnen twee weken te reageren op het verzoek om heroverweging zoals opgenomen in artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening?
(2) Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, geldt dan, gelet op de laatste zin van artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening, de termijn van maximaal één maand zoals is aangegeven in artikel 20, eerste lid, onder b, van de Verordening 343/2003(thans artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening)?
(3) Indien het antwoord op de eerste en tweede vraag ontkennend luidt, heeft de aangezochte lidstaat, vanwege het woord “beijvert” in artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening, een redelijke termijn om op het verzoek tot heroverweging te reageren?
(4) Indien inderdaad sprake is van een redelijke termijn waarbinnen de aangezochte lidstaat op grond van artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening op het heroverwegingsverzoek dient te reageren, is dan, zoals in het onderhavige geval, na verloop van
ruim zes maandennog wel sprake van een redelijke termijn? Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, wat heeft dan wel als redelijke termijn te gelden?
(5) Welke consequentie dient eraan te worden verbonden indien de aangezochte lidstaat niet binnen twee weken, een maand, dan wel een redelijke termijn, reageert op het verzoek om heroverweging? Is de verzoekende lidstaat dan verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek van de vreemdeling of de aangezochte lidstaat?
(6) Indien ervan dient te worden uitgegaan dat de aangezochte lidstaat verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek vanwege het niet tijdig reageren op het verzoek om heroverweging zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening, binnen welke termijn dient de verzoekende lidstaat, in het onderhavige geval verweerder, dit dan aan de vreemdeling kenbaar te maken?
Beslissing
I. heropent het onderzoek;
II. verzoekt het Hof bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de hierboven onder rechtsoverweging 22 genoemde vragen;
III. schorst de behandeling totdat het Hof uitspraak heeft gedaan en houdt iedere verdere beslissing aan.