ECLI:NL:RBDHA:2018:2449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
NL18.1573 en 18.1691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de motivering van een terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling, geboren in Oekraïne, die in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit, waarin werd bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 22 januari 2018 in bewaring was gesteld en dat het beroep tevens een verzoek om schadevergoeding inhield. Tijdens de zitting op 30 januari 2018 is de eiser gehoord via telehoren, terwijl zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de argumenten van de eiser en de verweerder tegen elkaar afgewogen. De eiser stelde dat het terugkeerbesluit enkel feitelijke gronden benoemde zonder toelichting, waardoor niet kon worden afgeleid dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder het gebruik van valse documenten door de eiser, voldoende grond vormden om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestond. De rechtbank volgde de verweerder in zijn standpunt dat de feitelijke gronden voldoende waren, ook al was er geen uitgebreide toelichting gegeven.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit in beginsel konden dragen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1573 (maatregel van bewaring)
NL18.1691 (terugkeerbesluit)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum],
Burger van Oekraïne,
V-nummer [nummer] , eiser,
gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: drs. B.H. Wezeman.

Procesverloop

Op 22 januari 2018 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt dit beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Eiser is door middel van telehoren gehoord op zijn detentielocatie. Gemachtigde is verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het terugkeerbesluit.

1. Eiser stelt dat in het terugkeerbesluit - waarin is bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten - uitsluitend feitelijke gronden worden benoemd, zonder dat daarop een toelichting wordt gegeven. Uit de benoemde gronden kan volgens hem niet worden afgeleid dat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder stelt dat in het kader van de beoordeling van de motivering van een terugkeerbesluit uitsluitend de feitelijke juistheid van de gronden relevant is, en dat daarom - anders dan in het kader van de beoordeling van gronden die aan een maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd - een toelichting dat en waarom uit de gronden blijkt van een risico dat een vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, achterwege kan blijven.
2. De rechtbank volgt verweerder daarin niet.
Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 - voor zover hier relevant - kan verweerder bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarmee is gegeven dat het enkele benoemen van feitelijke gronden, waaruit zonder toelichting niet blijkt van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, niet als afdoende motivering aan kan worden gemerkt.
Dat kan eiser echter niet baten. Aan het terugkeerbesluit is onder meer ten grondslag gelegd dat eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten. In de uitspraak van 22 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6261, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat deze omstandigheid in beginsel grond geeft om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen met betrekking tot de vraag of uit deze omstandigheid ook kan worden afgeleid dat het risico bestaat dat een vreemdeling zich aan het risico zal onttrekken.
Eiser merkt terecht op dat uit het gebruik van de woorden ‘in beginsel’ blijkt dat onder omstandigheden van dat oordeel kan worden afgeweken. In de enkele, niet onderbouwde, stelling dat eiser zich ‘in de verkeerde trein bevond’ en per ongeluk in Nederland kwam, ziet de rechtbank geen aanleiding in dit geval van dat oordeel af te wijken. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser wisselend heeft geantwoord op de vraag naar welk land hij zou gaan als hij zelf zou mogen vertrekken, Duitsland of Oekraïne.
Op grond van artikel 6.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Wet worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, op de vreemdeling van toepassing zijn.
Eiser heeft niet betwist de juistheid van de lichte gronden dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Nu reeds is vastgesteld dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is geen nadere toelichting op die lichte gronden vereist. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2018,ECLI:NL:RVS:2018:159. Aan het vereiste van artikel 6.1 van het Vb 2000 wordt aldus voldaan.
Ten aanzien van de maatregel van bewaring.
3. Aan de maatregel is onder meer ten grondslag gelegd dat eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten. Zoals hiervoor is overwogen geeft die omstandigheid ook zonder toelichting in beginsel grond om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, en blijkt uit die grond ook in dit geval dat een risico bestaat dat eiser zich aan toezicht zal onttrekken. Zoals evenzeer overwogen heeft eiser de juistheid van de hiervoor genoemde lichte gronden niet betwist. Voorts heeft eiser niet betwist de juistheid van de lichte grond dat hij zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden.
Deze gronden kunnen de maatregel, gelet op het bepaalde in de artikelen 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000, gelezen in samenhang met de artikelen 5.1, eerste lid en 5.1b, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), de maatregel in beginsel dragen.
4. Ten aanzien van de vraag of de gronden de maatregel daadwerkelijk kunnen dragen.
In die gevallen waarin de gehanteerde gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, dient steeds, aan de hand van wat door partijen omtrent het gedrag van de betrokken vreemdeling en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokken vreemdeling daadwerkelijk kunnen dragen.
Op dit punt heeft eiser nets aangevoerd. Verweerder heeft daarom niet hoeven volstaan met toepassing van een minder ingrijpende maatregel.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van H.B. Slot-Akkerman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij d
eAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.