In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2018 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige dochter naar Groningen. De moeder, die samen met haar dochter in [woonplaats] woont, wenst te verhuizen naar [geboorteplaats moeder] om samen met haar partner in het familiebedrijf te gaan werken. De vader van het kind, die in [woonplaats vader] woont, heeft verweer gevoerd tegen de verhuizing, omdat hij vreest dat dit de contactmogelijkheden met zijn dochter zal beperken. De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en het kind afgewogen en geconcludeerd dat de moeder voldoende relevante belangen heeft om te verhuizen. De rechtbank heeft toestemming verleend voor de verhuizing en de moeder ook toestemming gegeven om haar dochter in te schrijven op een basisschool en buitenschoolse opvang in de nieuwe woonplaats. Daarnaast is de zorgregeling aangepast, zodat het kind eens in de twee weken bij de vader zal zijn. De moeder heeft aangeboden om de reiskosten voor de zorgregeling te betalen, wat door de rechtbank als voldoende compensatie is gezien. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de zaak.