ECLI:NL:RBDHA:2018:2425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en representatiekosten in de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, een B.V. die een coffeeshop exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van representatiekosten. Eiseres heeft kosten gemaakt voor jachtpartijen met zakenrelaties en wil deze kosten als representatiekosten in aftrek brengen. De inspecteur heeft dit geweigerd en een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, vergezeld van een vergrijpboete. De rechtbank heeft op 19 januari 2018 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jachtkosten zijn gemaakt in het kader van de uitoefening van haar onderneming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de aftrekbaarheid van de jachtkosten. Wat betreft de vergrijpboete oordeelt de rechtbank echter dat de inspecteur niet heeft bewezen dat eiseres opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank vernietigt de boete en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank handhaaft de belastingaanslag en de verliesvaststellingsbeschikking, maar vernietigt de boetebeschikking. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.002. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/5345

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 januari 2018 in de zaak tussen

[B.V. X], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: drs. M.P. Slootweg),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 19 juni 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking tot het opleggen van een vergrijpboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2018.
Namens eiseres is verschenen [persoon 1], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2], [persoon 3], en [persoon 4].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de boete;
  • handhaaft de belastingaanslag, de daarbij gegeven verliesvaststellingsbeschikking en beschikking belastingrente, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Enig aandeelhouder van eiseres is [persoon 1] ([persoon 1]) en eiseres is voor 50 procent aandeelhouder van [B.V. Y] ([B.V. Y]). [B.V. Y] exploiteert een coffeeshop in [vestigingsplaats].
2. Voor het jaar 2012 heeft eiseres een verlies aangegeven van € 175.395, welk bedrag, voor zover hier van belang, als volgt kan worden gespecificeerd:
Managementfee [B.V. Y] € 240.000
Resultaat deelnemingen - 228.840
Overige baten
- 25.943
€ 494.783
Af: deelnemingsvrijstelling
- 228.840
€ 265.943
Representatiekosten € 18.488
Reis- en verblijfkosten
- 8.098
Verkoopkosten € 26.586
Overige kosten
- 419.294
- 445.880
-/- € 179.937
Bij: niet aftrekbare kosten € 142
beperkt aftrekbare kosten
- 4.400
- 4.542
Belastbaar resultaat -/- € 175.395
3. Bij de representatiekosten gaat het om kosten van jachtpartijen waaraan werd deelgenomen door [persoon 1] of die door [persoon 1] werden georganiseerd. De reis- en verblijfkosten hebben voor een deel betrekking op die jachtpartijen en voor een deel op andere aangelegenheden zoals hotelovernachtingen van [persoon 1], die in Duitsland woont, als hij voor zaken in Nederland verblijft.
4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de verkoopkosten niet in aftrek toegelaten en het verlies vastgesteld op € 153.351 (-/- € 175.395 + € 26.586 -/- € 4.542). Bij de aanslag heeft verweerder bij beschikking aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van € 3.987.
5. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de reis- en verblijfkosten voor een bedrag van € 1.092 alsnog in aftrek toegelaten en het verlies vastgesteld op € 154.443 en de vergrijpboete verminderd tot € 2.549, oftewel 50% van (20% van (€ 26.586 /- € 1.092)).
6. In geschil is of de kosten van jachtpartijen en de daarmee in verband staande reis- en verblijfkosten (jachtkosten) terecht niet in aftrek zijn toegelaten en of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de jachtkosten ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten en de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. Eiseres heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat het gaat om kosten van jachtpartijen van [persoon 1] met zakenrelaties en dat daarmee, met uitzondering van een bedrag van € 1.659, sprake is van kosten die voor de uitoefening van het bedrijf van belang zijn. Verder stelt eiseres dat de boete ten onrechte is opgelegd omdat zij een pleitbaar standpunt innam. Eiseres concludeert tot vaststelling van het verlies op € 173.736 (-/- € 175.395 + € 1.659).
8. Verweerder betwist dat de jachtkosten kunnen worden aangemerkt als representatiekosten en heeft daarvoor aangevoerd dat niet aannemelijk is dat eiseres als beheersmaatschappij representatiekosten maakt. Zo al sprake zou zijn van representatiekosten, hetgeen eiseres volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt, dan zouden die ten laste hebben moeten komen van het resultaat van [B.V. Y]. Aangaande de boete stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen pleitbaar standpunt huldigt omdat het eiseres duidelijk moet zijn geweest dat de jachtkosten werden gemaakt omdat [persoon 1] een verwoed jager is en de belangen van eiseres daarmee niet werden gediend. Door de jachtkosten toch in aftrek te brengen heeft eiseres, aldus nog steeds verweerder, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Niettemin stelt verweerder dat de boete onjuist is berekend en moet worden verminderd tot € 2.095 (50% van (20% van (€ 175.395 -/- € 154.443)). Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot handhaving van de aanslag en tot vermindering de boete tot € 2.095.
9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat het bij de uitgaven voor de jacht en daaraan gerelateerde uitgaven gaat om kosten die door eiseres zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, op eiseres rust. Eiseres moet dus aannemelijk maken dat de jachtkosten zijn gemaakt in het kader van de uitoefening van haar onderneming, danwel de jachtkosten hebben bijgedragen aan het behalen van winst of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij daaraan hebben kunnen bijdragen. Eiseres huldigt in dat verband het standpunt dat zij kan volstaan met het vermelden van de uitgaven en daarbij slechts behoeft aan te voeren dat het gaat om jachtpartijen met zakenrelaties. In de aanslag- en bezwaarfase heeft verweerder eiseres daarover vragen gesteld, maar die wilde eiseres, in verband met het karakter van de branche waarbinnen zij opereert, niet beantwoorden. Ook binnen de beslotenheid van de zitting heeft eiseres niet willen verklaren welke en wat voor zakenrelaties het betrof. Gelet op de branche waarin eiseres zich kennelijk begeeft, zou voor deze houding begrip kunnen worden opgebracht, maar daarmee is eiseres niet van haar stel- en bewijsplicht ontslagen. Nu het blijft bij de blote stelling van eiseres dat het zakelijke uitgaven betreft, is eiseres naar het oordeel van de rechtbank er niet in geslaagd het van haar te verlangen bewijs te leveren en reeds hierom moet worden geoordeeld dat verweerder de jachtkosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Al hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd over de allocatie van de jachtkosten en de analyse en interpretatie van jurisprudentie, behoeft daarmee geen bespreking meer.
10. De vergrijpboete heeft verweerder gegrond op artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) met inachtneming van de paragrafen 25, derde lid en 26, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Op grond van deze bepalingen kan een boete van 50 procent worden opgelegd als een aangifte voor een aanslagbelasting met opzet niet, onjuist of onvolledig is gedaan. Aangaande de boete ligt de bewijslast bij verweerder. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat sprake is van opzet omdat eiseres kosten ten laste van haar resultaat bracht, terwijl zij wist, dat zij die kosten niet aannemelijk kon maken, met die kosten het zakelijk belang van haar onderneming op geen enkele wijze was gediend en de door haar aangehaalde jurisprudentie niet op haar van toepassing kon zijn omdat ten tijde van het indienen van de aangifte die jurisprudentie er nog niet was. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Zoals geoordeeld in 9 is eiseres in bezwaar en beroep er weliswaar niet in geslaagd de zakelijkheid van de jachtkosten aannemelijk te maken, maar verweerder heeft niet bewezen dat eiseres zich daarvan bewust was of redelijkerwijs bewust had moeten zijn toen zij aangifte deed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met hetgeen hij daarvoor heeft aangevoerd, niet bewezen dat eiseres met opzet een onjuiste aangifte heeft gedaan. Dat eiseres zich nadien heeft beroepen op jurisprudentie waarvan zij, aldus verweerder, behoorde te weten dat die niet van toepassing kon zijn, wat daar overigens van zij, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat die handelwijze van eiseres geen onderdeel is van het beboete feit. De boete is dus ten onrechte opgelegd.
11. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard, is de aanslag en de daarin vervatte verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.
12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van de bezwaarfase is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat in de bezwaarfase om vergoeding daarvan is verzocht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.