ECLI:NL:RBDHA:2018:2424
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Forensenbelasting en beschikbaarheid van recreatiewoning in relatie tot hoofdverblijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de forensenbelasting die aan eiser is opgelegd voor het jaar 2017. Eiser, eigenaar van een recreatiewoning in een gemeente waar hij niet woont, betwist de aanslag op de grond dat de woning hem in dat jaar niet gedurende 90 dagen ter beschikking stond. Hij stelt dat hij door verzakking van de weg tot september 2017 niet met zijn auto bij de woning kon komen en dat de woning de rest van het jaar was verhuurd.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet forensenbelasting kan worden geheven van natuurlijke personen die niet binnen de gemeente hun hoofdverblijf hebben, maar op meer dan negentig dagen van het kalenderjaar een binnen de gemeente gelegen gemeubileerde woning beschikbaar houden. De rechtbank oordeelt dat een woning beschikbaar is als daarin op gebruikelijke wijze kan worden gewoond, zonder dat ingrijpende aanpassingen nodig zijn. De omstandigheid dat eiser tot september niet met zijn auto dichtbij de woning kon komen, is onvoldoende om te concluderen dat de woning niet beschikbaar was.
De rechtbank concludeert dat de woning aan eiser gedurende ongeveer acht maanden in 2017 gemeubileerd ter beschikking stond, en dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.