Overwegingen
1. Bij brief van 25 april 2015 heeft verweerder eiseres verzocht om voor 11 mei 2015 aanvullende gegevens te verstrekken ten behoeve van de berekening van haar recht op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014. Hierop zijn door verweerder geen aanvullende gegevens ontvangen.
2. Bij beschikking van 11 september 2015 (beschikking 2013) is de kinderopvangtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2013 berekend op nihil. Het bezwaar van eiseres tegen deze beschikking is ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
3. Bij brief van 11 januari 2016 heeft verweerder eiseres verzocht om voor 27 januari 2016 aanvullende gegevens te verstrekken ten behoeve van de berekening van haar recht op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014. Nadat de gestelde termijn op verzoek van eiseres met vier weken is verlengd, zijn hierop door verweerder geen aanvullende gegevens ontvangen.
4. Bij beschikking van 15 maart 2016 (beschikking 2014) is de kinderopvangtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2014 stopgezet. Daarbij is aangegeven dat teveel ontvangen kinderopvangtoeslag moet worden terugbetaald.
5. Bij beschikking van 1 april 2016 (beschikking 2015) is de kinderopvangtoeslag van eiseres voor het jaar 2015 berekend op nihil.
6. In haar bezwaarschriften tegen de beschikkingen 2014 en 2015 heeft eiseres verzocht om de procedure die ziet op beschikking 2013 af te wachten.
7. Rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 30 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16404, het beroep van eiseres in de procedure die ziet op beschikking 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. 8. Bij brief van 3 januari 2017 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij de behandeling van de bezwaren tegen de beschikkingen 2014 en 2015 hervat. Daarbij heeft verweerder eiseres verzocht om voor 19 januari 2017 aanvullende gegevens te verstrekken. Verzocht is om:
- jaaropgaven van de kinderopvanginstelling over de jaren 2014 en 2015 of facturen waaruit het aantal uren kinderopvang en de uurprijs blijken;
- bankafschriften waaruit blijkt dat de genoten kinderopvangtoeslag is betaald;
- bewijsstukken ter onderbouwing van de gewerkte uren van eiseres en haar toeslagpartner;
- eventuele bewijsstukken dat eiseres of haar toeslagpartner in 2014 en/of 2015 tot een doelgroep behoorde op grond waarvan kinderopvangtoeslag bestond.
9. De verzochte informatie is door verweerder niet ontvangen.
10. Bij uitspraak van 29 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3260) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep in de procedure die ziet op beschikking 2013 ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 30 december 2016 bevestigd. 11. In geschil is of de kinderopvangtoeslag van eiseres voor de berekeningsjaren 2014 en 2015 terecht is stopgezet dan wel op nihil is gesteld.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar recht op kinderopvangtoeslag ten onrechte is stopgezet dan wel op nihil is gesteld. Voorafgaande aan de zitting heeft eiseres verzocht om aanhouding van de onderhavige zaken totdat de procedure inzake berekeningsjaar 2013 is afgrond.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kinderopvangtoeslag van eiseres terecht is stopgezet dan wel op nihil is gesteld. Volgens verweerder dient het beroep inzake berekeningsjaar 2015 (SGR 17/2478) wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te worden verklaard en dient het beroep inzake berekeningsjaar 2014 (SGR 17/8013) ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
14. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de beslissing op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
15. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
16. Vast staat dat de beslissing op bezwaar is gedagtekend op 16 februari 2017, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 30 maart 2017. Het beroepschrift is op 5 april 2017 digitaal ingediend. Daarmee is het beroepschrift niet tijdig ingediend.
17. Niet gebleken is dat de termijnoverschrijding eiseres niet is toe te rekenen. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beroep SGR 17/2478 niet-ontvankelijk verklaren.
19. De hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag wordt bepaald met inachtneming van artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, (…), en
3º. de soort kinderopvang.
(…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
(…)’
20. Artikle 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalendermaand;
b. per berekeningsjaar:
1°. 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk;
2°. 70 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk;
3°. de duur van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de wet uitgedrukt in kalendermaanden, vermenigvuldigd met 230 uren per kalendermaand.
2. Voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt uitgegaan van het aantal uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar het minste uren heeft gewerkt, gebruik heeft gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus heeft gevolgd.
(…).’
21. Op grond van artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag is het recht op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014 afhankelijk van gegevens die zien op het berekeningsjaar 2014. Gegevens die relevant zijn voor het berekeningsjaar 2013 zijn niet van betekenis voor het recht op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om onderhavige beroep aan te houden in verband met de (inmiddels afgeronde) procedure die ziet op de beschikking 2013.
22. De bewijslast dat recht bestaat op kinderopvangtoeslag ligt bij eiseres. Om aan deze bewijslast te voldoen zal zij onder meer moeten aantonen dat zij ten behoeve van de kinderopvang kosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van die kosten. Voorts zal zij met stukken moeten onderbouwen hoeveel uur zijzelf en haar toeslagpartner hebben gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Zij heeft, ondanks herhaald verzoek daartoe door verweerder, op geen enkele wijze onderbouwd in welke mate kinderopvang is afgenomen, laat staan hoeveel kosten zij voor die kinderopvang heeft gemaakt of hoeveel uren zijzelf en haar toeslagpartner gedurende het berekeningsjaar 2014 hebben gewerkt.
23. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de kinderopvangtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2014 terecht is stopgezet en moet worden terugbetaald. De rechtbank zal beroep SGR 17/8013 ongegrond verklaren.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.