ECLI:NL:RBDHA:2018:2325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiseres door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 april 2017, waarin haar werd opgedragen Nederland te verlaten en een inreisverbod voor vijf jaar werd opgelegd. Tijdens de zitting op 21 februari 2018 is eiseres niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd door mr. R.A.B. van Steijn.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit en het inreisverbod terecht heeft opgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit onrechtmatig is, omdat het onvoldoende gemotiveerd zou zijn en er onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor het besluit, waaronder het risico dat eiseres zich aan toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het inreisverbod te verkorten of het terugkeerbesluit te herzien.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Dit besluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van vijf jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018.
Eiseres noch haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan de minister de voor een vreemdeling geldende termijn van vier weken waarbinnen hij Nederland dient te verlaten verkorten, dan wel bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000, worden aangenomen indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000, op de vreemdeling van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, kan de minister, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig zijn. Eiseres meent dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, nu slechts zeer summier is gevraagd naar de redenen om geen terugkeerbesluit op te leggen. Eiseres bestrijdt de gronden die verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd en meent dat verweerder het besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat, gelet op de motivering in het bestreden besluit, de termijn voor het inreisverbod wordt verkort naar twee jaren. Nu het inreisverbod wel in stand blijft verzoekt verweerder het beroep ongegrond te verklaren.
4. De rechtbank overweegt ten aanzien van het terugkeerbesluit als volgt.
Verweerder heeft in het terugkeerbesluit gesteld dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten omdat een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft zich daartoe gebaseerd op de gronden dat eiseres
(zware feiten)
3a - Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan,
3b - zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken,
3d - niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit,
3f - zich zonder noodzaak heeft ontdaan van reis- of identiteitsdocumenten,
(lichte feiten)
4c - geen vaste woon- of verblijfplaats heeft,
4d - niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, en
4e - verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder grond 3b heeft kunnen tegenwerpen, omdat eiseres Nederland illegaal is ingereisd, geen melding heeft gedaan van haar illegaal verblijf en zich niet zelf onder de aandacht van verweerder heeft gebracht. Nu eiseres haar gestelde identiteit en nationaliteit niet met enig document kan onderbouwen, heeft verweerder grond 3d mogen tegenwerpen. Eiseres heeft verklaard dat zij wel in het bezit van een paspoort was, dat zij dit niet heeft kunnen overleggen komt voor haar eigen rekening en risico, zodat verweerder grond 3f heeft mogen tegenwerpen. Eiseres staat niet ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), zodat grond 4c mag worden tegengeworpen. Dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan wordt niet betwist. Daarom heeft verweerder grond 4d kunnen tegenwerpen. Ten slotte is eiseres onweersproken veroordeeld voor heling in drugs, zodat aan eiseres grond 4e kan worden tegengeworpen.
Bovenstaande gronden met de door verweerder gegeven toelichting zijn in beginsel reeds voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen om in dit geval anders te oordelen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat, gezien artikel 6.1, in samenhang met artikel 5.1b van het Vb 2000, een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Derhalve kon verweerder, gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepalen dat eiseres de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten.
5. De rechtbank overweegt ten aanzien van het inreisverbod als volgt.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod blijkt dat eiseres is geïnformeerd over het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Daarbij is zij er op gewezen dat van het inreisverbod kan worden afgezien op grond van bijzondere individuele omstandigheden en dat het aan haar is deze aan te voeren en dat zij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om van het inreisverbod af te zien dan wel de duur hiervan verder te bekorten dan tot de duur van twee jaar, nu eiseres geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht een inreisverbod opgelegd. De enkele stelling in beroep dat eiseres weliswaar geen gezinsleden, maar wel familieleden in Spanje heeft, die zij vanwege het inreisverbod niet kan bezoeken, leidt niet tot de conclusie dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres had moeten uitvallen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.