Op 27 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 1 juni 2017 door verweerder is uitgevaardigd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelt dat zijn rechtmatig verblijf in Italië niet is aangetoond en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die het inreisverbod zouden kunnen rechtvaardigen.
Tijdens de zitting op 21 februari 2018 is eiser niet verschenen, maar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank overweegt dat het terugkeerbesluit inhoudt dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en dat het inreisverbod voor de duur van twee jaar geldt. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen het inreisverbod, waarbij hij aanvoert dat zijn individuele belangen niet zijn meegenomen in de motivering van het besluit.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser geen verblijfsrecht in Italië heeft. Bovendien blijkt dat er ten onrechte een nieuw terugkeerbesluit is opgelegd, aangezien een eerder besluit uit 2015 nog geldig was. Desondanks leidt dit niet tot een gegrond beroep, omdat het opnieuw uitvaardigen van het terugkeerbesluit geen gevolgen heeft gehad voor eiser. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod voor de duur van twee jaar rechtmatig is opgelegd, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een kortere duur zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.