ECLI:NL:RBDHA:2018:2323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod; beoordeling van verblijfsrecht in Italië

Op 27 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 1 juni 2017 door verweerder is uitgevaardigd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelt dat zijn rechtmatig verblijf in Italië niet is aangetoond en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die het inreisverbod zouden kunnen rechtvaardigen.

Tijdens de zitting op 21 februari 2018 is eiser niet verschenen, maar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank overweegt dat het terugkeerbesluit inhoudt dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en dat het inreisverbod voor de duur van twee jaar geldt. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen het inreisverbod, waarbij hij aanvoert dat zijn individuele belangen niet zijn meegenomen in de motivering van het besluit.

De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser geen verblijfsrecht in Italië heeft. Bovendien blijkt dat er ten onrechte een nieuw terugkeerbesluit is opgelegd, aangezien een eerder besluit uit 2015 nog geldig was. Desondanks leidt dit niet tot een gegrond beroep, omdat het opnieuw uitvaardigen van het terugkeerbesluit geen gevolgen heeft gehad voor eiser. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod voor de duur van twee jaar rechtmatig is opgelegd, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een kortere duur zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 juni 2017 een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd. Het terugkeerbesluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Eiser noch zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het terugkeerbesluit houdt in dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Het inreisverbod houdt in dat eiser de Europese Unie twee jaar niet mag inreizen, te rekenen vanaf de datum waarop hij de Europese Unie heeft verlaten.
2. Eiser heeft enkel beroepsgronden gericht tegen het opgelegde inreisverbod. In dit kader heeft hij zich op het standpunt gesteld dat zijn individuele belangen niet kenbaar in de motivering zijn meegenomen. Daarom kan het besluit niet in stand blijven. Nu verweerder niet heeft aangetoond dat eiser geen verblijfsrecht in Italië heeft, kan het besluit eveneens niet in stand blijven.
3. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd, nu het terugkeerbesluit uit 2015 nog geldig is. Voor het overige heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Ten aanzien van het terugkeerbesluit stelt de rechtbank vast dat dit ten onrechte is genomen, nu niet is gebleken dat het op 30 januari 2015 opgelegde terugkeerbesluit zijn werking inmiddels zou hebben verloren. Niet is namelijk gebleken dat eiser sinds die datum het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Dit leidt echter niet tot een gegrond beroep, nu het nogmaals uitvaardigen van het terugkeerbesluit voor eiser geen gevolgen heeft gehad.
5. Ten aanzien van het inreisverbod overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser was tijdens zijn staandehouding in het bezit van een Italiaanse verblijfskaart met documentnummer [documentnummer]. Dit document had hij blijkens het dossier ook al in 2015. Toen is onderzocht of eiser verblijfsrecht in Italië had, hetgeen niet het geval bleek. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze bevindingen te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er daarom vanuit mocht gaan dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Italië. Dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Italië lijkt ook bevestiging te vinden in het ontbreken van de gegevens van eiser in Eurodac. Het is thans onvoldoende aannemelijk dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Italië.
6. De maximale duur van het inreisverbod is afhankelijk van het bepaalde in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In artikel 6.5a, eerste lid, van het
Vb 2000 wordt bepaald dat de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren bedraagt.
Uit paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 - voor zover hier van belang - volgt dat verweerder het inreisverbod uitvaardigt voor de maximale duur, zoals die in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a van het Vb 2000 zijn genoemd. De duur van het inreisverbod wordt verkort als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en deze heeft onderbouwd.
Eiser heeft in het voorafgaande gehoor bijzondere, individuele omstandigheden kunnen aanvoeren die maken dat van het opleggen van een inreisverbod moet worden afgezien, dan wel dat een inreisverbod van een kortere duur moet worden opgelegd, maar heeft aangegeven dat hij geen bijzondere omstandigheden naar voren te brengen heeft. Verweerder heeft ten aanzien daarvan overwogen dat het inreisverbod niet onevenredig bezwaarlijk is. Verweerder heeft daarmee een kenbare belangenafweging gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren mocht opleggen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.