Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
behandelend advocaat mr. drs. S. Bharatsingh te Den Haag,
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 april 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 5 juli 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 18 januari 2008, en de aldaar
2.De feiten
(navorderings)aanslagen opgelegd, alle met een verhoging dan wel boete:
en 2002 en een aanslag IB/PVV over het jaar 2014;
en met 2003 en VB over de jaren 1997 tot en met 2000.
en een aanslag IB/PVV over het jaar 2004;
- Productie 7 Current accounts 1996 tot en met 1999
- Productie 8 Rekening courant overzicht 2000
- Productie 9 Portefeuilleoverzicht per 31-12-1995
- Productie 10 Portefeuilleoverzicht per 31-12-2001
De redengeving dat belanghebbende de procedures betreffende de navorderingsaanslagen over de jaren 1996 tot en met 2001 bij de Rechtbank had gewonnen, snijdt geen hout nu de Inspecteur tegen die beslissingen hoger beroep heeft aangetekend. Hetzelfde geldt met betrekking tot de verwijzing van belanghebbende naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2013, nrs. 11/00670 en 11/00671; tegen deze uitspraken heeft de Staatssecretaris van Financiën immers beroep in cassatie ingesteld. Het Hof is dan ook van oordeel dat het belang van een goede procesorde zich tegen die honorering verzet. Het vorenoverwogene ligt eveneens ten grondslag aan de tardiefverklaring van de onder 1.19 bedoelde “Productie 11”,[de onder 2.18 genoemde berekening; toevoeging rechtbank]
alsmede aan de tardiefverklaring van de in 4.1 genoemde uitlatingen ter zitting van de zijde van partijen.
.Hierin is bepaald dat de termijn waarbinnen aanspraak kan worden gemaakt op het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting voor aanslagbelastingen vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
3.Het geschil
4.De overwegingen
Voor het aanvaarden van een verplichting tot ambtshalve vermindering kan niet worden volstaan met een — aan de burgerlijke rechter in beginsel onttrokken — beoordeling van de vraag wat de belastingrechter zou hebben beslist, als Océ de kwestie aan deze zou hebben kunnen voorleggen. Van een dergelijke verplichting kan immers slechts sprake zijn als het Schap tot geen andere slotsom had kunnen komen dan dat de aanslagen onmiskenbaar onjuist waren. (…)”.
6. De inspecteur verleent geen vermindering of teruggaaf als een verzoek om vermindering of teruggaaf betrekking heeft op een belastingaanslag of een beschikking, waarvoor:a. de vereiste aangifte niet is gedaan; ofb. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, 47, 47a, 49, 52, van de AWR, alsmede aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, van de AWR, voorzover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen;tenzij is gebleken dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is”.
redelijkerwijsin aanmerking komen voor ambtshalve vermindering.
geenvermindering wordt verleend als niet aan de informatieverplichting van (onder meer ) artikel 47 AWR is voldaan. Dit lijdt uitsluitend uitzondering als is gebleken dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is.
€ 618 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat (2 punten à € 452 volgens tarief II). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).