ECLI:NL:RBDHA:2018:2175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17-14127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf van een Syrische jongvolwassene

In deze zaak heeft eiseres, een 31-jarige Syrische vrouw, verzocht om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar broer in Nederland te kunnen verblijven. Haar ouders hebben wel een mvv gekregen en verblijven inmiddels in Nederland, maar eiseres is het enige gezinslid dat nog in Syrië is. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv nareis, omdat broers en zussen volgens de Vreemdelingencirculaire niet in aanmerking komen voor een mvv. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiseres niet als jongvolwassene kan worden aangemerkt, gezien haar leeftijd, en dat er geen sprake is van een meer dan normale emotionele band tussen eiseres en haar broer of ouders. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder de aanvraag van eiseres op 4 januari 2017 heeft afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 januari 2018 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en verweerder door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de claim van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie en schending van de hoorplicht, overwogen, maar heeft geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) besproken, waaruit blijkt dat voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen vaak bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist zijn. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van een dergelijke bijzondere afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14127
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 31 maart 2016 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf als familie- of gezinslid”, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 augustus 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 31 augustus 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] (referent) en [naam] , tolk in de Syrisch-Arabische taal
.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De broer van eiseres (referent) heeft op 31 maart 2016 ten behoeve van eiseres een aanvraag voor een mvv ingediend. Referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel met ingang van 20 januari 2016. Referent heeft ook een aanvraag voor een mvv ten behoeve van zijn ouders ingediend. De aanvraag van de ouders is ingewilligd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv nareis. Broers en zussen komen volgens de voorwaarden van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 namelijk niet in aanmerking voor een mvv nareis. Verder heeft verweerder beoordeeld dat eiseres niet meer behoort tot de leeftijdscategorie jongvolwassenen en geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar ouders of referent, zodat geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] .
3. Eiseres voert aan dat zij in aanmerking komt voor nareis bij referent. Verder voert eiseres aan dat zij als jongvolwassene moet worden beschouwd en dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres verwijst hiertoe naar de WBV 2017/9, WBV 2016/11 en verschillende (Europese) uitspraken. Eiseres blijft als enige achter in Syrië, heeft geen baan en zij zal op straat komen te staan omdat zij niet zelfstandig een woning mag huren. Volgens eiseres is sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en het weigeren van de mvv is een inmenging daarin. Daarnaast is volgens eiseres de hoorplicht geschonden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het nareisbeleid niet op eiseres van toepassing is. Eiseres valt niet onder een van de categorieën zoals genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De uitspraak waar eiseres naar heeft verwezen van 24 juli 2012 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem [2] , leidt dan ook niet tot een andere conclusie, omdat het in die uitspraak ging om een moeder van referent. Ook het beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] slaagt niet omdat deze richtlijn niet van toepassing is op eiseres. De richtlijn is geïmplementeerd in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 en de wetgever heeft er niet voor gekozen gezinshereniging toe te staan voor broers en zussen. In de richtlijn is bepaald dat de lidstaten toestemming
kunnenverlenen aan andere gezinsleden, maar Nederland heeft daar niet voor gekozen.
5.1
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij als jongvolwassene moet worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
Met de inwerkingtreding van WBV 2016/11 per 8 september 2016 luidt paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, als volgt:
'De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van de ouders; en
- nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.
De IND beoordeelt ten aanzien van jongvolwassenen per individueel geval of er aanleiding is voor de conclusie dat het kind niet altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. De IND betrekt hierbij in ieder geval of sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
a. het kind woont zelfstandig;
b. het kind voorziet in eigen onderhoud;
c. het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan; of
d. het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.'
In de toelichting bij WBV 2016/11 staat dat een precieze definitie van wanneer sprake is van jongvolwassenen niet uit de jurisprudentie van het EHRM [4] valt af te leiden. Aangenomen wordt dat hier sprake van is bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar.
5.3
De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder de leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar zelf heeft getrokken, waarbij verweerder op goede gronden heeft aangegeven dat uit de betreffende jurisprudentie [5] geen leeftijdsgrens valt af te leiden. In de zaak A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk van 20 september 2011 heeft het EHRM in rechtsoverweging 46 en verder een opsomming gegeven van de relevante jurisprudentie met betrekking tot jongvolwassenen, die voor zover van belang, als volgt luidt:
(…) 2. The Court’s assessment
a. Whether there was an interference with the applicant’s right to respect for his private and family life
46. The Court recalls that in Bouchelkia v. France (…) when considering whether there was an interference with Article 8 rights in a deportation case, it found that “family life” existed in respect of an applicant who was 20 years old and living with his mother, step-father and siblings. In Boujlifa v. France (…) the Court considered that there was “family life” where an applicant aged 28 when deportation proceedings were commenced against him had arrived in France at the age of five and received his schooling there, had lived there continuously with the exception of a period of imprisonment in Switzerland and where his parents and siblings lived in France. In Maslov (…) the Court recalled, in the case of an applicant who had reached the age of majority by the time the exclusion order became final but was living with his parents, that it had accepted in a number of cases that the relationship between young adults who had not founded a family of their own and their parents or other close family members also constituted “family life”.
47. However, in two recent cases against the United Kingdom the Court has declined to find “family life” between an adult child and his parents. Thus in Onur v. the United Kingdom (…) the Court noted that the applicant, aged around 29 years old at the time of his deportation, had not demonstrated the additional element of dependence normally required to establish “family life” between adult parents and adult children. In A.W. Khan v. the United Kingdom (…) the Court reiterated the need for additional elements of dependence in order to establish family life between parents and adult children and found that the 34-year old applicant in that case did not have “family life” with his mother and siblings, notwithstanding the fact that he was living with them and that they suffered a variety of different health problems. It is noteworthy, however, that both applicants had a child or children of their own following relationships of some duration.
48. Most recently, in Bousarra (…) the Court found “family life” to be established in a case concerning a 24-year old applicant, noting that the applicant was single and had no children and recalling that in the case of young adults who had not yet founded their own families, their ties with their parents and other close family members could constitute “family life”.
49. An examination of the Court’s case-law would tend to suggest that the applicant, a young adult of 24 years old, who resides with his mother and has not yet founded a family of his own, can be regarded as having “family life”. (…)
5.4
Uit bovengenoemde rechtspraak van het EHRM volgt dat voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen normaal gesproken ‘additional elements of dependence’, dat wil zeggen bijkomende elementen van afhankelijkheid’ (oftewel meer dan de normale emotionele banden, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2017 [6] ) moet bestaan (bijvoorbeeld het arrest van Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, punt 45, en het arrest van A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, punt 32). Dit kan anders zijn in de situatie van meerderjarige kinderen die jongvolwassen zijn en nog geen eigen gezin hebben gesticht. Uit de rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat in die situatie voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen niet altijd (‘could constitute’) ‘additional elements of dependence’ is vereist (bijvoorbeeld het arrest van Maslov tegen Oostenrijk, punt 62, en het arrest van Bousarra tegen Frankrijk, punt 38).
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in onderhavig geval geen sprake is van een jongvolwassene gelet op de leeftijd van eiseres. Eiseres was ten tijde van de aanvraag 31 jaar oud en zij was dan ook (veel) ouder dan de personen van wie het EHRM in voornoemde uitspraken heeft aangenomen dat ze jongvolwassen zijn. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 10 oktober 2016 [7] leidt niet tot een andere conclusie, aangezien het hoger beroep tegen deze uitspraak gegrond is verklaard en de uitspraak is vernietigd [8] . De beroepsgrond faalt.
6.1
Op grond van bovengenoemde jurisprudentie dient in het geval van eiseres dus onderzocht te worden of sprake is van meer dan normale emotionele banden tussen eiseres en haar ouders en/of referent. Indien niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt, kan niet van een beschermenswaardig familieleven worden gesproken.
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een meer dan normale emotionele band omdat zij altijd heeft samengewoond met haar ouders, financieel afhankelijk van hen is en omdat sprake is van medische en psychische factoren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank een grotere mate van afhankelijkheid nodig. Verweerder heeft voor zijn standpunt dat geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie van belang mogen achten dat eiseres haar medische en psychische problemen niet heeft onderbouwd en evenmin heeft onderbouwd dat zij haar woning zal moeten verlaten en geen andere woning meer kan krijgen. Ter zitting heeft eiseres verzocht om aanhouding om ter zake onderbouwing te overleggen. De rechtbank wijst dit verzoek om aanhouding af. Dit standpunt heeft verweerder al vroeg in onderhavige procedure ingenomen
en het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om haar betoog eerder te onderbouwen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is geweest. Daarbij merkt de rechtbank op dat de rechtbank zich ervan bewust is dat eiseres in een lastige bewijspositie verkeert. Desalniettemin dient ook zij aannemelijk te maken dat in haar geval sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt en daar is zij niet in geslaagd. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de enkele veiligheidssituatie in Syrië niet tot de vereiste afhankelijkheid leidt. Aangezien geen sprake is van beschermingswaardig familieleven, is verweerder terecht niet toegekomen aan een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder referent in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor. De beroepsgrond slaagt evenmin.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
BIJLAGE
Europese rechtspraak:
- zaak Bouchelkia tegen Frankrijk van 29 januari 1997 [9] ;
- zaak Boujlifa tegen Frankrijk van 21 oktober 1997 [10] ;
- zaak Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 [11] ;
- zaak Onur tegen het Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009 [12] ;
- zaak Khan tegen het Verenigd Koninkrijk van 12 januari 2010 [13] ;
- zaak Boussarra tegen Frankrijk van 23 september 2010 [14] ;
- zaak Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011 [15] ;
- zaak A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk van 20 september 2011 [16] .

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Voor de vindplaats van alle genoemde Europese rechtspraak, wordt verwezen naar de bijlage.
9.Nummer 23078/93.
10.Nummer 122/1996/741/940.
11.ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803.
12.ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907.
13.ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
14.ECLI:CE:ECHR:2010:0923JUD002567207.
15.Nummer 38058/09.
16.ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.