ECLI:NL:RBDHA:2018:2150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
NL18.1817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel op grond van onvoldoende zwaarwegende problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in het asielverzoek van een Cubaanse eiser, die homoseksueel is en stelt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid in Cuba gediscrimineerd wordt. De eiser heeft op 19 januari 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 januari 2018 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de door hem aangevoerde problemen niet als zwaarwegend genoeg werden beschouwd om in aanmerking te komen voor asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele geaardheid van de eiser geloofwaardig is, maar dat de problemen die hij heeft ondervonden niet substantieel genoeg zijn om te concluderen dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de verbeterde situatie voor LHBT's in Cuba en het feit dat homoseksualiteit daar niet strafbaar is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Cuba niet kan functioneren op sociaal en maatschappelijk gebied. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de discriminatie door zijn familie en de autoriteiten, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Spaans is verschenen M.A. Vissers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1988 en dat hij de Cubaanse nationaliteit bezit.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is homoseksueel. Vanwege zijn seksuele geaardheid is eiser door zijn familie en van overheidswege gediscrimineerd. Eiser kon niet in overheidsdienst werken omdat hij vanwege zijn seksuele geaardheid niet in militaire dienst is geweest. Verder werden eiser en zijn partner [partner] (NL18.1818) regelmatig vanwege hun seksuele geaardheid uit huis gezet, waardoor zij vaak moesten verhuizen. Directe aanleiding voor het vertrek van eiser en zijn partner uit Cuba was een incident op 10 juli 2017 en de nasleep daarvan. Op genoemde datum zijn eiser en zijn partner, nadat zij in een restaurant uit eten waren geweest, door drie mannen beledigd en mishandeld. Een van deze mannen was de zoon van het sectorhoofd. Toen de politie eiser in het ziekenhuis opzocht werd geen verklaring afgenomen. Toen eisers partner op 18 juli 2017 naar de politie ging werd wel een verklaring/aangifte opgesteld, maar eisers partner heeft daarvan geen afschrift meegekregen. Op 27 augustus 2017 zijn eiser en zijn partner samen naar de politie gegaan. Eisers verklaring/aangifte is op schrift gesteld en aan hem meegegeven, maar de politie heeft daarmee verder niets gedaan en eiser moest dit document bij vertrek uit Cuba op de luchthaven afgeven. Eiser heeft zich naar aanleiding van het incident op 10 juli 2017 ook gewend tot CENESEX. De organisatie liet weten de zaak te zullen onderzoeken, maar heeft vervolgens niets gedaan. Op 18 september 2017 stond het sectorhoofd bij eiser voor de deur, samen met een politieagent. Het sectorhoofd greep eisers telefoon, met daarop foto’s van eisers verwondingen, en gooide die in een afwateringskanaal, waardoor hij onherstelbaar beschadigd raakte. Het sectorhoofd daagde eiser uit hem te slaan, maar eiser hield zich in. Op 28 november 2017 besloten eiser en zijn partner naar hetzelfde restaurant te gaan waar zij ook op 10 juli 2017 waren geweest. Ook de zoon van het sectorhoofd was daar. Eiser en zijn partner werden door hem uitgescholden. De eigenaar van het restaurant stuurde de zoon van het sectorhoofd weg en bracht eiser en zijn vriend naar huis. Op 29 november 2017 kwam het sectorhoofd weer bij eiser en zijn partner aan de deur. Hij zei tegen hen dat zij de woning moesten verlaten en hun mond moesten houden over wat er dag tevoren was gebeurd. Die avond stelde eiser voor om Cuba te verlaten. Op 8 december 2017 zijn eiser en zijn partner uit Cuba vertrokken en rechtstreeks naar Nederland gereisd, alwaar zij de volgende dag asiel hebben aangevraagd. Eiser stelt dat hij, indien hij naar Cuba terugkeert, direct gevangen zal worden gezet en zal worden onderworpen aan marteling en seksuele mishandeling.
2. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • De identiteit en nationaliteit van eiser;
  • De seksuele gerichtheid van eiser;
  • De problemen die eiser heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht alle relevante elementen geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat de door eiser ondervonden problemen niet zwaarwegend genoeg zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem in beroep is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Eiser heeft tijdens de besluitvormingsfase en in beroep gesteld dat verweerder hem zijn originele paspoort en identiteitskaart moet teruggeven, zodat hij aan de identificatieplicht kan voldoen. De rechtbank stelt vast dat de vraag of verweerder eiser zijn documenten moet teruggeven, buiten de omvang van het geschil valt. De gemachtigde van eiser heeft dit ter zitting ook bevestigd. Hetgeen in dit verband in beroep is aangevoerd behoeft daarom geen verdere bespreking.
5.2
Eiser stelt voorts dat verweerder zijn aanvraag ten behoeve van onderzoek in de verlengde asielprocedure had moeten behandelen en zich mogelijk niet aan de termijnen van de algemene asielprocedure gehouden heeft. Dit betoog slaagt niet.
Blijkens het door verweerder gevoerde en door de rechtbank niet onredelijk geachte beleid, neergelegd in paragraaf C1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) behandelt verweerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als geen tijdrovend onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Tijdrovend onderzoek is onderzoek waarbij de resultaten van het onderzoek niet tijdens de algemene asielprocedure worden verwacht. Verweerder behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook in de verlengde asielprocedure, als hij de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.
5.3
Hoewel eiser in zijn zienswijze en in beroep heeft aangegeven dat zowel hij als verweerder de tijd goed hadden kunnen gebruiken om het nodige onderzoek te verrichten, ontbreekt een toereikende nadere onderbouwing van wat hij anders of meer had kunnen aanvoeren of inbrengen indien de termijnen van de verlengde asielprocedure van toepassing waren geweest. De stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat er allemaal factoren zijn die men nader onder loep kan nemen als er meer tijd is, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Daarbij heeft de gemachtigde van verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat de asielaanvraag van eiser ex nunc is beoordeeld, zodat eiser nog tot 19 januari 2018 de gelegenheid had om zijn asielrelaas, dat hij tijdens het nader gehoor al volledig naar voren heeft moeten en kunnen brengen, nader te onderbouwen of toe te lichten. Eisers standpunt dat verweerder zijn aanvraag ten behoeve van onderzoek in de verlengde asielprocedure had moeten behandelen, slaagt daarom niet.
5.4
Ook eisers standpunt dat verweerder zich mogelijk niet aan de termijnen van de algemene asielprocedure gehouden heeft, slaagt niet. Nog daargelaten dat eiser dit standpunt niet nader heeft onderbouwd, acht de rechtbank van belang dat eiser niet in zijn belangen is geschaad als gevolg van het mogelijk niet naleven van de termijnen van de algemene asielprocedure en het dus mogelijk ten onrechte niet verder behandelen van de aanvraag in de verlengde asielprocedure. De rechtbank verwijst in dit verband naar het bovenstaande. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn asielmotieven in de algemene asielprocedure naar voren te brengen. Wat eiser anders of meer had kunnen aanvoeren of inbrengen indien verweerder – wegens overschrijding van de termijnen van de algemene asielprocedure – de aanvraag verder had behandeld in de verlengde asielprocedure, is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om, voor zover al sprake is van een procedureel gebrek, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
5.5
Ten aanzien van de door verweerder geloofwaardig maar onvoldoende zwaarwegend geachte relevante elementen overweegt de rechtbank als volgt. Ten eerste is niet gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw, in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw, moet worden verleend. Ook blijkt niet uit openbare bronnen dat specifiek de LHBT-groep wordt vervolgd. Ondanks dat aannemelijk is dat de omstandigheden voor deze groep in Cuba beduidend slechter zal zijn dan in Nederland kan niet gesproken worden van een sociale groep die wordt vervolgd.
5.6
Verder is van belang dat homoseksualiteit in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Uit de algemene landeninformatie, waarnaar verweerder verwijst in het bestreden besluit, blijkt dat de situatie met betrekking tot LHBT’s in Cuba de laatste tijd is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBT’s waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Er wordt ook gedemonstreerd voor huwelijken tussen personen van gelijke sekse. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, kan er niet aan af doen dat de ontwikkelingen in Cuba voor de LHBT-gemeenschap positief zijn en dat eiser een wettelijke basis heeft om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van zijn geaardheid. Hoewel in het door eiser aangehaalde artikel van huffingtonpost.com getiteld “Mariela Castro and LGBT Leader Rea Carey: Conversation, Yes – But Please, Not in a Vacuum” de kanttekening wordt geplaatst dat Mariale Castro een telg is van de Castro-familie, die zich heeft schuldig gemaakt aan vele mensenrechtenschendingen, wordt hierin ook nadrukkelijk vermeld dat niemand de positieve invloed van Mariela Castro op de levens van LHBT’s in Cuba kan ontkennen.
5.7
Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet louter vanwege zijn seksuele geaardheid voor vergunningverlening in aanmerking komt. Het door eiser in beroep aangehaalde standpunt van de UNHCR bevestigt dit. Dit standpunt luidt – samengevat – dat Cubaanse LHBT’s niet louter vanwege hun seksuele oriëntatie en gender identiteit als vluchteling kunnen worden aangemerkt, tenzij zij hun angst voor vervolging bij terugkeer op iets anders baseren, bijvoorbeeld dat de persoon in kwestie zich als activist tegen de regering heeft uitgesproken. Ook uit het door eiser in beroep overgelegde artikel van nos.nl van 15 februari 2018 getiteld “Meer Cubanen dan ooit vroegen asiel aan, heel veel zijn afgewezen”, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het enkele zijn van Cubaanse LHBT-er onvoldoende is om vervolging aan te nemen. In dit artikel geeft Boris Dittrich van Human Rights Watch (HRW) onder meer aan dat, hoewel de situatie van homoseksuelen in Cuba lastig is in te schatten, vervolging op grond van seksuele voorkeur, voor zover HRW bekend, niet voorkomt. Eiser moet daarom aannemelijk maken dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die maken dat hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden verleend. Hierin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
5.8
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), dat niet kennelijk onredelijk is, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
5.9
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem ondervonden discriminatie zijdens familie, medeburgers en overheid een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem als homoseksueel onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren. Hoezeer de rechtbank de door eiser ondervonden discriminatie ook betreurt, dat eisers leven hierdoor onhoudbaar is geworden acht de rechtbank, met verweerder, niet aannemelijk. Verweerder heeft in dit verband van belang mogen achten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Cuba vanwege zijn seksuele geaardheid uitgesloten is geweest van scholing, huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang, medische zorg dan wel van de eerste levensbehoeften. Eiser heeft verklaard dat hij de lagere en middelbare school heeft afgerond en dat hij daarna gastronomie heeft gestuurd. Daargelaten of het voor eiser mogelijk was om in overheidsdienst te werken, heeft hij voorts verklaard dat hij in Cuba wel heeft kunnen werken. Verder heeft eiser weliswaar verklaard dat hij en zijn partner regelmatig vanwege hun seksuele geaardheid uit huis werden gezet, maar blijkt uit zijn verklaringen ook dat zij telkens weer woonruimte hebben gevonden. Verweerder heeft voorts van belang mogen achten dat eiser zijn geaardheid kennelijk openlijk heeft kunnen uiten, nu hij heeft verklaard dat hij met zijn partner uitgaansgelegenheden heeft bezocht en contact heeft gehad met andere LHBT-ers. Eiser is blijkens zijn verklaringen ook nooit aangehouden door de politie en nooit gedetineerd geweest. Eiser heeft voorts zonder belemmeringen een paspoort kunnen verkrijgen en is zonder problemen uitgereisd. Dit duidt er niet op dat sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven van eiser onhoudbaar is geworden.
5.1
De problemen die eiser stelt te hebben ondervonden van het sectorhoofd en zijn zoon, vormen geen reden om anders te oordelen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aangenomen kan worden dat eiser in dit verband de bescherming van de Cubaanse (hogere) autoriteiten kan inroepen. Dat de Cubaanse (hogere) autoriteiten eiser geen bescherming kunnen of willen bieden is door eiser niet aangetoond. Hoewel eiser heeft verklaard dat zijn aangifte bij de politie van 27 augustus 2017 tot niets heeft geleid, kan uit zijn verklaringen ook worden afgeleid dat de politie zijn aangifte wel degelijk in behandeling heeft genomen en een onderzoek is gestart. Verder blijkt uit verklaringen van eiser dat hij na zijn aangifte van 27 augustus 2017 niet meer naar de politie of andere (hogere) autoriteiten is gegaan om te informeren naar de stand van zaken. Dit, terwijl hij naar eigen zeggen op 27 augustus 2017 tegenover de politie heeft verklaard dat hij het hogerop zou zoeken (bij de provincie) als met zijn aangifte niets zou worden gedaan. De door eiser genoemde reden voor het feit dat hij zich na zijn aangifte niet meer tot de politie of andere (hogere) autoriteiten heeft gewend (“Toen kwam de orkaan. Op 18 september 2017 kwam het sectorhoofd. Ook was er geen elektriciteit. Dus wat kon ik verder nog doen?”) acht de rechtbank onvoldoende. Dat het voor eiser bij voorbaat zinloos is om zich voor bescherming tot de Cubaanse autoriteiten te wenden acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet aangetoond.
5.11
Voor zover eiser stelt dat het sectorhoofd zelf tot de autoriteiten moet worden gerekend, leidt zulks niet tot een ander oordeel. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit eisers relaas blijkt dat het sectorhoofd zich tot eiser en zijn partner heeft gewend uit schaamte voor het gedrag van zijn zoon en om dit te verdoezelen. Hieruit volgt dat hij handelde op eigen initiatief en niet uit hoofde van de autoriteiten. Verder acht de rechtbank met verweerder van belang dat eiser en zijn partner door het sectorhoofd niet zijn mishandeld en dat het kennelijk ging om een incident en niet om een structureel probleem.
5.12
Nu niet is aangetoond dat het voor eiser bij voorbaat zinloos is om zich voor bescherming tot de Cubaanse (hogere) autoriteiten te wenden, kan de vraag of eiser zich tevens voor bescherming kon wenden tot CENESEX buiten beschouwing worden gelaten. Hetgeen eiser te dien aanzien in zijn gronden heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
5.13
Hoewel eiser niet bestrijdt dat het enkele zijn van Cubaanse LHBT-er onvoldoende is om als vluchteling te worden aangemerkt, stelt hij ook dat in zijn geval sprake is van bijkomende omstandigheden die maken dat hij boven het maaiveld uitkomt en dus desalniettemin voor vervolging te vrezen heeft. Zo hebben eiser en zijn partner meegewerkt aan een interview van [zender], een in Miami gevestigde en door Amerika gefinancierde zender die politieke propaganda in het Spaans uitzendt in Cuba. Een afschrift van dit interview van 17 februari 2018 is met vertaling overgelegd. Eiser, zijn partner en twee andere Cubaanse LHBT-ers vertellen in dit interview – samengevat – over de situatie voor LHBT-ers in Cuba en hun asielaanvragen in Nederland. Het interview is volgens eiser op de facebookpagina van [zender] gepubliceerd. Eiser voert verder aan dat hij het risico loopt om op grond van het zogeheten “concept van gevaar”, zoals neergelegd in de Ley de Pelegrosidad, te worden gedetineerd, vanwege zijn seksuele geaardheid dan wel vanwege het vertrek van zijn moeder uit Cuba of vanwege het feit dat men op zijn vader ook het concept van gevaar wilde toepassen.
5.14
Eisers betoog slaagt niet. Hoewel uit het standpunt van de UNHCR, zoals weergegeven in de gronden, blijkt dat homorechtenactivisten de Cubaanse autoriteiten ervan hebben beschuldigd dat zij de misdaad van de “precriminal dangerousness” oneerlijk hebben toegepast op homoseksuelen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat in eisers geval geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat op hem concept van gevaar zal worden toegepast. Eiser heeft in dit verband immers niets dan vermoedens kunnen uitspreken. Eisers standpunt dat de Cubaanse autoriteiten van het interview van hem en zijn partner door [zender] op de hoogte zijn geraakt en hem daarom nu als antirevolutionair beschouwen, berust ook op niets dan vermoedens en is niet nader onderbouwd. De rechtbank acht in dit verband mede van belang dat uit hetgeen door eiser tijdens zijn nader gehoor is aangevoerd niet blijkt dat hij voor zijn vertrek uit Cuba politiek actief is geweest. Eiser heeft desgevraagd voorts aangegeven dat hij nooit persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging of door hem ontplooide politieke activiteiten. Dat eisers – marginale – politieke uitlatingen in Nederland bij de Cubaanse autoriteiten bekend zijn geworden en dat eiser daardoor bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Cubaanse autoriteiten zal komen te staan, wordt niet gevolgd.
5.15
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder het door eiser aangevoerde onvoldoende zwaarwegend mogen achten voor verlening van een verblijfsvergunning asiel . Eisers asielaanvraag is terecht afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.