In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in het asielverzoek van een Cubaanse eiser, die homoseksueel is en stelt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid in Cuba gediscrimineerd wordt. De eiser heeft op 19 januari 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 januari 2018 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de door hem aangevoerde problemen niet als zwaarwegend genoeg werden beschouwd om in aanmerking te komen voor asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele geaardheid van de eiser geloofwaardig is, maar dat de problemen die hij heeft ondervonden niet substantieel genoeg zijn om te concluderen dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de verbeterde situatie voor LHBT's in Cuba en het feit dat homoseksualiteit daar niet strafbaar is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Cuba niet kan functioneren op sociaal en maatschappelijk gebied. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de discriminatie door zijn familie en de autoriteiten, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en heeft het beroep ongegrond verklaard.