ECLI:NL:RBDHA:2018:2125
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Eiser, geboren in 1974 en van Iraakse nationaliteit, had van 14 december 1997 tot 20 november 1998 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf en sinds 5 oktober 2003 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die geldig was tot 5 oktober 2018. Op 28 juni 2016 diende eiser een aanvraag in voor een EU-verblijfsvergunning, maar verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland zou hebben gevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 2011 tot 2013 in detentie in Duitsland heeft gezeten en dat hij van 25 november 2014 tot 6 januari 2016 niet ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP). Verweerder heeft deze uitschrijving als een belangrijke aanwijzing gezien dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Eiser heeft betoogd dat hij nooit zijn hoofdverblijf heeft verplaatst en heeft getuigenverklaringen overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij gedurende de relevante periode in Nederland verbleef.
De rechtbank heeft ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat deze in het nadeel van eiser uitvalt. Eiser heeft weliswaar lange tijd in Nederland gewoond en een onderneming gestart, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser niet voldoende bijzonder waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder terecht de verblijfsvergunning heeft ingetrokken en de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning heeft afgewezen.