ECLI:NL:RBDHA:2018:2123
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, die de Algerijnse nationaliteit bezit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in verschillende Europese landen, waaronder Duitsland, en betwist dat zijn asielaanvraag daar zorgvuldig zal worden behandeld. Hij voerde aan dat hij geen rechtsbijstand heeft gehad tijdens zijn asielprocedure in Duitsland en dat hij vreesde voor schending van zijn mensenrechten indien hij naar Duitsland zou worden teruggestuurd.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op basis van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening terecht had geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die erop wezen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken op basis van de door eiser aangevoerde psychische problemen, aangezien er geen bewijs was dat eiser specialistische medische behandeling nodig had.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van het proces-verbaal.