ECLI:NL:RBDHA:2018:2118
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser met de Malinese nationaliteit tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 20 februari 2018 is de zaak tezamen met een andere zaak behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat overdracht aan Italië zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM, omdat hij vreest dat zijn asielaanvraag daar niet adequaat behandeld zal worden. De rechtbank oordeelt echter dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt, en dat eiser niet heeft aangetoond dat dit niet het geval is.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de omstandigheden in Italië niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land in strijd is met het EVRM. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen, en de rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris geen aanleiding had om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.