ECLI:NL:RBDHA:2018:2094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
NL18.2307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige seksuele geaardheid van Ugandese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de seksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig werd geacht. De eiser, geboren in 1988, had zijn asielaanvraag ingediend op basis van problemen die hij ondervond vanwege zijn homoseksualiteit. Hij verklaarde dat hij in Uganda was gearresteerd vanwege zijn seksuele geaardheid en sindsdien werd gezocht door de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig achtte, maar twijfels had over de seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser inconsistent en onvoldoende gedetailleerd waren, wat leidde tot de conclusie dat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet kon worden vastgesteld. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

ProcesverloopBij besluit van 1 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.2308, plaatsgevonden op 14 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Huberts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Hij heeft op 7 november 2016 zijn asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij Uganda heeft verlaten omdat hij problemen heeft gekregen vanwege zijn homoseksualiteit. Eiser is met zijn toenmalige partner door politieagenten in een hotel betrapt. Eiser en zijn partner werden gearresteerd vanwege hun seksuele geaardheid en zouden berecht worden. Eiser wist uit het politiebureau te ontsnappen. Sindsdien wordt hij gezocht. Om die redenen heeft hij zijn land van herkomst verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit van eiser;
- homoseksuele geaardheid van eiser;
- problemen als gevolg van de seksuele geaardheid.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht, maar zijn seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet. Verweerder heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn seksuele gerichtheid en de daaruit voortkomende problemen ongeloofwaardig heeft geacht.
Verweerder heeft het nader gehoor veel te lang laten duren en daarbij geen acht geslagen op hetgeen in het FMMU is opgemerkt over eisers hoofdpijn en emoties. Daardoor heeft eiser een aantal maal niet consistent verklaard.
Daarnaast geeft verweerder blijk van vooringenomenheid door eiser te veroordelen voor zijn keuze om getrouwd te willen blijven met de moeder van zijn kinderen en daarnaast homoseksuele relaties aan te gaan.
Verweerder heeft voorts op belangrijke punten niet doorgevraagd bij het nader gehoor. Vervolgens wordt het eiser ten onrechte verweten onvoldoende verklaard te hebben over die onderwerpen.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde seksualiteit van eiser ongeloofwaardig is, omdat hij weinig geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd zowel over het bewustwordingsproces als het moment waarop hij zijn seksuele geaardheid heeft geaccepteerd. Eiser heeft volgens verweerder slechts zeer oppervlakkige kennis van wat een homoseksuele geaardheid inhoudt. Dit past niet bij eisers verklaring dat hij al sinds 2002 bewust is van zijn homoseksuele gevoelens. Eiser heeft ook wisselend verklaard over het moment waarop hij zich bewust werd van zijn homoseksuele gevoelens.
Eiser heeft voorts niet aannemelijk verklaard over het proces dat hij naar eigen zeggen is doorgegaan om tot acceptatie te komen van zijn geaardheid. Uit eisers verklaringen blijkt immers dat hij in het geheel geen probleem had met de acceptatie. Eiser heeft niet kunnen concretiseren wat hij moeilijk vond aan het accepteren van zijn geaardheid.
Verweerder acht het voorts ongerijmd gedrag van eiser dat hij in 2011 vrijwillig een relatie is gestart met zijn huidige vrouw. Deze relatie bevestigt de indruk dat eiser niet homoseksueel is. Dit wordt verder bekrachtigd door de niet consistente, vage en summiere verklaringen van eiser over zijn relaties met mannen.
Omdat eiser niet gevolgd wordt in de door hem gestelde geaardheid wordt de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over wat hem als gevolg hiervan is overkomen op voorhand zwaar aangetast. Deze ongeloofwaardigheid wordt verder bekrachtigd door niet eensluidende, ongerijmde en vage en summiere verklaringen van eiser.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder bij het onderzoek naar en de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van een vreemdeling als asielmotief, volgens werkinstructie 2015/9, rekening houdt met culturele (en psychologische) factoren waaruit beletselen kunnen voortvloeien om vrijelijk te verklaren over de seksuele geaardheid. Er wordt een op de persoon van de vreemdeling toegespitste integrale geloofwaardigheidsbeoordeling uitgevoerd aan de hand van de door die vreemdeling afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, die worden bezien tegen de achtergrond van de herkomst en omgeving van die vreemdeling, om zo niet uit te gaan van stereotiepe opvattingen over personen met een bepaalde seksuele gerichtheid uit een bepaald land. Bij die beoordeling wordt veel waarde gehecht aan de verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen met de bewustwording en zelfacceptatie, waarbij niet wordt verwacht dat een vreemdeling in alle gevallen een uitgebreid bewustwordingsproces heeft doorlopen of een innerlijke worsteling heeft doorgemaakt. Deze door verweerder gehanteerde methode van onderzoek en beoordeling is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geschikt bevonden. De rechtbank verwijst hiervoor bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630).
6.2.
Het FMMU heeft op 8 november 2016 geadviseerd dat zo nodig een extra pauze ingelast dient te worden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het aanvullende gehoor niet blijkt dat eiser niet in staat was goed te kunnen verklaren. Eiser heeft aangegeven dat hij in staat was het gehoor te doen en heeft achteraf desgevraagd aangegeven tevreden te zijn over het gesprek. Ook blijkt dat er voldoende pauzes tijdens het gesprek zijn ingelast. Daarmee is de lengte van het gesprek naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondervangen.
Ook is de rechtbank niet gebleken dat eiser op een andere wijze is gehoord omdat hij getrouwd is met een vrouw. Het betoog van eiser dat verweerder er constant op uit was hem te betrappen op inconsequente uitspraken kan de rechtbank niet volgen. Zoals verweerder ter zitting aangegeven heeft is het nader gehoor bedoeld om eiser gelegenheid te geven zijn asielrelaas naar voren te brengen en aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers beroep op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel dan ook niet slagen.
6.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, hoewel uit de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 december 2016 verschillende aandachtspunten naar voren komen over de culturele context van homoseksualiteit in Uganda, daaruit niet volgt dat van eiser niet mag worden verwacht dat hij (voldoende concrete) verklaringen aflegt over zijn eigen ervaringen van bewustwording en zelfacceptatie. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in zijn onderzoek naar en de beoordeling van de seksuele gerichtheid van eiser onvoldoende rekening heeft gehouden met de context van homoseksualiteit in Uganda.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de oppervlakkige wijze waarop eiser heeft verklaard over zijn seksuele geaardheid niet past in het beeld van iemand die al veertien jaar homoseksueel is. Eiser zou hierover vanuit zijn eigen innerlijke expertise meer gedetailleerde kennis moeten hebben.
6.5.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn bewustwordingsproces en dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde seksuele geaardheid. Hierbij heeft verweerder kunnen meewegen dat hij zijn gevoelens over deze zelfacceptatie niet voldoende duidelijk heeft weten te maken.
Eiser heeft zowel verklaard dat hij bij de acceptatie geen probleem heeft gehad dat hij niet op meisjes viel als dat hij de acceptatie problematisch is gaan vinden en heeft verder verklaard vervolgens alleen nog maar blijde gevoelens te ervaren over zijn geaardheid. De omstandigheid dat eiser in 2011 vrijwillig een relatie is gestart met zijn huidige echtgenote omdat hij behoefte had aan seks heeft verweerder niet ten onrechte niet passend gevonden met eisers stelling dat hij geen gevoelens zou hebben gehad voor het vrouwelijke geslacht en uiteindelijk alleen nog maar blijde gevoelens over zijn homoseksualiteit heeft ervaren. Ook hetgeen eiser heeft verklaard omtrent de omstandigheid dat hij een jaar later weer een mannelijke partner heeft gevonden en dat hij toch de relatie met zijn huidige echtgenote heeft gehandhaafd, heeft verweerder ongerijmd kunnen achten.
Verweerder toont zich met deze constatering van een ongerijmdheid naar het oordeel van de rechtbank niet vooringenomen. Zoals verweerder ter zitting opgemerkt heeft is het huwelijk van eiser ook niet de reden dat eisers geaardheid ongeloofwaardig is maar is het een onderdeel in de geloofwaardigheidstoets die verweerder conform de werkinstructie gemaakt heeft. De rechtbank is overigens met verweerder van oordeel dat eisers stelling dat zijn echtgenote hem inmiddels heeft verlaten, wat er ook zij van de betrouwbaarheid van deze verklaring, niet maakt dat eisers geaardheid daarmee aannemelijk gemaakt is.
6.6.
Verweerder heeft ook niet ten onrechte eisers verklaringen over zelfacceptatie summier en vaag mogen bevinden. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt, zodat het vreemd is dat hij (niet concreet) over de gevolgen van zijn seksuele geaardheid heeft nagedacht.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft weten te maken met zijn verklaringen over zijn relaties. Zo stelt eiser van 2003 tot 2007 een relatie te hebben gehad met een man genaamd [persoon 1], maar heeft hij over deze relatie weinig gedetailleerd verklaard. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser in beroep te weinig tegenover verweerders overwegingen over zijn relatie met [persoon 2] heeft neergezet. Ook ten aanzien van de overige relaties van eiser heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen basale gegevens van deze partners heeft kunnen noemen. Het is aan eiser om deze gestelde relaties aannemelijk te maken en daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden dat eiser vanwege zijn seksuele geaardheid problemen heeft ondervonden. Het door eiser gestelde incident op 23 september 2016 in een hotel met zijn vriend [persoon 2] heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op niet eensluidende, ongerijmde en vage verklaringen die eiser over het incident en de gestelde nasleep heeft gegeven. Zo heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van het contact tussen eiser en zijn partner in het hotel. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat eiser wisselend verklaard heeft over de gang van zaken op het politiebureau. Voor het voorgaande heeft eiser geen afdoende verklaringen geboden. De enkele stelling van eiser dat hij wel duidelijk verklaard heeft over deze onderwerpen is daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende.
6.8.
In de aanvullingen en correcties noch in de zienswijze heeft eiser aangegeven wat hij nog meer over bovenstaande onderwerpen aanvullend zou kunnen verklaren, terwijl dat wel verwacht had mogen worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding bestaat om eiser aanvullend te horen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel