ECLI:NL:RBDHA:2018:2045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
17_5344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatieverplichting en persoonsgebonden aftrek in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.H. van Zon, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, die op 21 juni 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 had opgelegd. Eiseres stelde dat zij recht had op persoonsgebonden aftrek, omdat zij een alimentatieverplichting had jegens haar ex-partner, [persoon 3], in de vorm van het betalen van hypotheeklasten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een alimentatieverplichting bestond. De rechtbank verwees naar de overeenkomst tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap van 11 oktober 2013 en een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014, waaruit bleek dat er geen dergelijke verplichting was. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde jurisprudentie niet van toepassing was, omdat de feiten en omstandigheden niet vergelijkbaar waren met die van haar zaak.

De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om een getuige op te roepen, zoals door eiseres was verzocht. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/5344
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: mr. R.H. van Zon),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 21 juni 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Voor de rechtbank is in geschil of verweerder bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 terecht de door eiseres opgevoerde persoonsgebonden aftrek buiten aanmerking heeft gelaten. Eiseres heeft gesteld dat zij recht heeft op die aftrek omdat zij een alimentatieverplichting zou hebben jegens [persoon 3], bestaande uit het betalen van hypotheeklasten.
2. Gegeven de duidelijke bewoording van de overeenkomst tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap van 11 oktober 2013 tussen eiseres en [persoon 3], en mede gelet op de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014, acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiseres een alimentatieverplichting had jegens [persoon 3] bestaande uit het betalen van de hypotheeklasten.
3. De rechtbank acht de door eiseres aangevoerde jurisprudentie niet van toepassing nu de feiten en omstandigheden waarop die jurisprudentie berust naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vergelijkbaar zijn met die van eiseres.
4. Dit betekent tevens dat de rechtbank geen aanleiding vindt om [persoon 4] als getuige op te roepen, zoals namens eiseres is verzocht.
5. De slotsom is dat verweerder de persoonsgebonden aftrek terecht niet in aanmerking heeft genomen bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na uitspraakdatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.