ECLI:NL:RBDHA:2018:1939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
C/09/546338/ KG RK 18/62
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onontvankelijkheid van wrakingsverzoek in huurgeschil

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekers in een huurgeschil. De hoofdzaak betreft een huurconflict over een winkelpand en een bovenwoning. Tijdens een comparitie op 24 november 2017 hebben de verzoekers verzocht om uitstel, wat door de kantonrechter werd afgewezen. De zaak werd vervolgens verwezen naar een rolzitting en er werd bepaald dat op 16 januari 2018 vonnis zou worden gewezen. Op 15 januari 2018 hebben de verzoekers de kantonrechter gewraakt, maar dit verzoek werd op 22 januari 2018, kort voor de behandeling van het wrakingsverzoek, als misbruik van het wrakingsmiddel aangemerkt door de wrakingskamer.

De mondelinge behandeling vond plaats op 22 januari 2018, waarbij de verzoekers en hun gemachtigde niet verschenen. De kantonrechter had zijn standpunt schriftelijk aan de wrakingskamer doen toekomen. De verzoekers voerden aan dat de kantonrechter partijdig was en dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld om hun verhaal te doen. De kantonrechter betwistte de partijdigheid en stelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de verzoekers al op 27 oktober 2017 op de hoogte waren gesteld van de betrokkenheid van de kantonrechter. De termijn tussen de zitting van 24 november 2017 en het indienen van het wrakingsverzoek op 15 januari 2018 was te lang om het verzoek als tijdig te beschouwen. Hierdoor werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/2
zaak-/rekestnummer: C/09/546338/ KG RK 18/62
Rolnummer hoofdzaak: 6215952 / RL EXP 17-19661
datum beschikking: 5 februari 2018
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:

1.[verzoeker 1] ,

wonende [woonplaats] ,

2. [verzoeker 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [verzoeker 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
gemachtigde in de hoofdzaak: mr. J.H. Pelle
strekkende tot wraking van:
mr. C.D.W. Bom,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is:
De vennootschap naar buitenlands recht Grand Fly Establishment
gevestigd te Schaan (Liechtenstein),
gemachtigde: deurwaarder B.E.J. Caminada

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De hoofdzaak betreft een huurgeschil over een winkelpand en een daarboven gelegen woning. Op 24 november 2017 heeft een comparitie plaatsgevonden. Bij gelegenheid van die comparitie heeft de gemachtigde van verzoekers verzocht de zitting uit te stellen. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. De zaak is ter comparitie besproken, waarna de zaak is verwezen naar de rolzitting van 19 december 2017 voor conclusiewisseling. Tevens is bepaald dat op 16 januari 2018 vonnis zou worden gewezen. Na de comparitie hebben beide partijen op 19 december 2017 aktes genomen. Op 15 januari 2018 hebben verzoekers de kantonrechter gewraakt.
Op 22 januari 2018, kort voor aanvang van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer, hebben verzoekers via een e-mail de leden van de wrakingskamer gewraakt.
De wrakingskamer heeft dit verzoek aangemerkt als misbruik van het wrakingsmiddel en is daaraan dan ook voorbij gegaan.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de kantonrechter op 22 januari 2018 ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer. R. van Leeuwen, optredend namens de gemachtigde. Verzoekers zijn niet verschenen, hun gemachtigde evenmin. De kantonrechter is, met bericht, niet verschenen doch heeft zijn standpunt tevoren schriftelijk aan de wrakingskamer doen toekomen.

3.Het standpunt van verzoekers

De rechtbank leidt uit het wrakingsverzoek af dat daaraan de volgende stellingen ten grondslag worden gelegd:
  • De kantonrechter is partijdig omdat hij al eerder diverse zaken tegen één van de verzoekers heeft behandeld en nu op dezelfde wijze te werk gaat;
  • De kantonrechter heeft ten onrechte de comparitie niet aangehouden teneinde verzoekers hun verhaal te laten doen;
  • De kantonrechter heeft tijdens de zitting uitlatingen en aannames gedaan zonder dat verzoekers in de gelegenheid zijn geweest zich daarover uit te laten;
  • Het was verzoekers niet bekend dat op 16 januari 2018 in de zaak vonnis zou worden gewezen.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. De kantonrechter stelt primair dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Subsidiair betwist hij dat hij partijdigheid aan de dag heeft gelegd.

5.De beoordeling

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een wrakingsverzoek tijdig is gedaan is artikel 37, eerste lid, Rv, waarin het volgende is bepaald:
“Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.”
5.2.
Gemeten naar de in dat artikel genoemde maatstaf, is het verzoek te laat ingediend. Daartoe is het volgende redengevend.
5.3.
De griffie van de rechtbank heeft op 27 oktober 2017 aan verzoekers meegedeeld dat de gewraakte kantonrechter de zaak zou behandelen. Tussen die datum en 15 januari 2018, de dag waarop het wrakingsverzoek bij de rechtbank is binnengekomen, ligt een termijn van tweeënhalve maand. Tussen hetgeen is voorgevallen op de zitting van 24 november 2017 en het wrakingsverzoek zijn ruim zeven weken verstreken. Op die zitting is bovendien aan de gemachtigden van verzoekers kenbaar geworden dat op 16 januari 2018 vonnis zou worden gewezen. Dat betekent dat alle omstandigheden waarop verzoekers zich beroepen zich tenminste ruim zeven weken voor de indiening van het wrakingsverzoek hebben voorgedaan. Die termijn is te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als tijdig in de zin van voormelde bepaling. Het karakter van het instituut wraking, dat immers is bedoeld om onmiddellijk een gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen, verdraagt zich daar niet mee.
5.4.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoekers niet in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer dan ook niet toe.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, Rv wordt toegezonden aan:
• de verzoekers;
• de gemachtigde van verzoekers in de hoofdzaak, mr. J.H. Pelle;
• de belanghebbende p/a zijn gemachtigde R. van Leeuwen;
• de kantonrechter mr. C.W.D. Bom.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. S.W.E. de Ruiter en
R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.