ECLI:NL:RBDHA:2018:1919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsverplichtingen opgelegd op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar arbeidsverplichtingen werden opgelegd op basis van de Participatiewet. Het primaire besluit, dat op 13 april 2017 was genomen, stelde dat eiseres per 30 juni 2016 arbeidsverplichtingen diende na te komen. Verweerder handhaafde dit besluit in het bestreden besluit van 21 juli 2017, maar wijzigde de motivering. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder terecht had geoordeeld dat eiseres arbeidsgeschikt was voor 24 uur per week, met inachtneming van haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van de GGD-arts, dat aan het besluit ten grondslag lag, zorgvuldig was en voldoende rekening hield met de medische klachten van eiseres. Eiseres had geen nadere medische informatie overgelegd die aan de juistheid van het advies kon twijfelen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de onafhankelijkheid van de GGD-arts te twijfelen en dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om 24 uur per week te werken. De rechtbank wees ook het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen af, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er twijfels bestonden over haar arbeidsgeschiktheid. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. A.Th. Stapelkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 30 juni 2016 arbeidsverplichtingen opgelegd op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 21 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen
R. Mouadden, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres per 30 juni 2016 arbeidsverplichtingen opgelegd. Verweerder heeft aan dit besluit een advies van de GGZ Hollands Midden (de GGZ) van 23 maart 2017 ten grondslag gelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, echter onder wijziging en aanvulling van de motivering. De motivering van het primaire besluit wordt in die zin gewijzigd dat de vrijstelling van de arbeidsverplichtingen niet per
30 juni 2016, maar per 13 april 2017 eindigt en dat aan de motivering, conform het advies van de GGD van 23 maart 2017, wordt toegevoegd dat eiseres arbeidsgeschikt wordt geacht voor licht fysiek stressarm werk voor 24 uur per week met een beperking voor langdurig staan of lopen en dat eiseres niet kan werken in een stoffige omgeving. Daarnaast is overwogen dat het GGD-advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en deugdelijke is gemotiveerd. Het advies is gebaseerd op eigen onderzoek van een onafhankelijke GGD-arts die heeft geconcludeerd dat de anamnese en eigen observaties voldoende waren om een medisch oordeel te vormen. Er bestaat in dat geval geen verplichting om contact op te nemen met de behandelend arts. Voorts is overwogen dat het GGD-advies niet onjuist is en voldoende rekening houdt met de medische klachten van eiseres. Nu eiseres geen nadere medische informatie heeft overgelegd, bestaat geen aanleiding om aan het oordeel van de GGD-arts te twijfelen en wordt zijn advies gevolgd, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat onvoldoende met haar medische klachten rekening is gehouden. Daarnaast stelt zij dat het advies van de GGD niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet blijkt op welke wijze de arts tot het oordeel is gekomen dat zij 24 uur per week zou kunnen werken. Verder is eisers van mening dat het bestreden besluit in strijd met artikel 6 van het EVRM en het arrest in de zaak Korosec tot stand gekomen is. Zo is het medisch advies volgens haar niet zorgvuldig voorbereid, omdat zij niet medisch is onderzocht en geen medische gegevens bij de behandelend artsen zijn opgevraagd.
Verder voert zij aan dat de GGD niet als onafhankelijke instantie kan worden gezien en dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om een contra-expertise te kunnen bekostigen. Daarom verzoekt eiseres om een deskundige te benoemen. Ten slotte heeft eiseres aangekondigd medische informatie van haar artsen te zullen overleggen.
4. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Pw is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw, voor zover van belang, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 12 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4083), mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel uitgaan van de juistheid van een medisch advies, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de inhoud van dat advies of aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming ervan.
5.1
Verweerder heeft het bestreden besluit met name gebaseerd op het rapport van de GGD-arts K.Y. Phoa van 23 maart 2017. Uit dat rapport blijkt dat de GGD-arts zijn conclusies heeft gebaseerd op een anamnese en observaties tijdens het spreekuur. In dit rapport is vermeld dat eiseres bekend is met klachten van het ademhalingsstelsel, het bewegingsapparaat en op keel-, neus- en oorgebied. Hij is tot de conclusie gekomen dat sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden en dat eiseres arbeidsgeschikt is voor 24 uur per week, omdat zij beperkingen ondervindt in het functioneren op het gebied van omgaan met stress, zwaar tillen/duwen, trekken en dragen. Op pagina 2 van zijn advies heeft deze arts toegelicht hoe hij tot zijn conclusie is gekomen.
De rechtbank ziet op grond hiervan geen reden om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek dat de arts heeft verricht te twijfelen.
5.2
Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de door verweerder ingeschakelde arts van de GGD. Verweerder wijst er in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat artsen van de GGD niet bij de gemeente in dienst zijn. Verder bevat de rapportage van de GGD-arts van 23 maart 2017 geen enkele aanwijzing dat dat hij geen onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld.
5.3
Voorts is de rechtbank niet gebleken dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden in het onderbouwen van haar standpunt dat haar beperkingen door de GGD-arts zijn onderschat. Eiseres heeft zowel in bezwaar als in beroep de gelegenheid gehad om medische stukken te overleggen die twijfel hadden kunnen doen zaaien aan de juistheid van het rapport van de GGD-arts, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. Zij heeft niet gesteld dat zij om financiële redenen tevens niet in staat zou zijn om medische informatie van haar huisarts of behandelaar(s) over te leggen. Daarom valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat in dit geval geen sprake is van “equality of arms” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Dat de rechtbank niettemin gehouden zou zijn om een medisch deskundige te benoemen op de enkele grond dat een medisch advies wordt betwist en eiseres geen geld heeft om een contra-expertise uit te laten voeren, vindt geen steun in de door eiseres aangehaalde rechtspraak.
5.4
Omdat de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden ziet voor twijfel aan het medisch oordeel van de GGD-arts, ziet zij geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat en waarom zij niet voor 24 uur per week arbeidsgeschikt zou zijn.
5.5
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder mocht afgaan op het rapport van de GGD-arts van 23 maart 2017 en dat verweerder eiseres terecht per 13 april 2017 in staat heeft geacht tot het verrichten van arbeid, afgestemd op haar mogelijkheden, gedurende 24 uur per week.
5.6
Voorts is gesteld noch gebleken dat er dringende redenen aanwezig zijn om eiseres toch ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen
6. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.