ECLI:NL:RBDHA:2018:1884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
C/09/545968 KG RK 18/36
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag, is op 5 februari 2018 een wrakingsverzoek ingediend door verzoekers, die de gewraakte rechter, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, beschuldigden van partijdigheid. De hoofdzaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van de (schoon)moeder van verzoekers en belanghebbende. Tijdens een comparitie op 7 november 2017 heeft de gewraakte rechter als voorzitter opgetreden. Verzoekers hebben op 4 januari 2018 hun wrakingsverzoek ingediend, bijna twee maanden na de comparitie. De gewraakte rechter heeft schriftelijk haar standpunt aan de wrakingskamer kenbaar gemaakt en betwist dat zij partijdig heeft gehandeld.

De wrakingskamer heeft op 22 januari 2018 het verzoek behandeld, waarbij verzoeker sub 2 aanwezig was met zijn advocaat, terwijl de belanghebbende en haar advocaat niet verschenen. De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend. Volgens artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer oordeelde dat de termijn van bijna twee maanden te lang was om het verzoek als tijdig te beschouwen. De door de advocaat van verzoekers aangevoerde drukte op kantoor werd niet als geldige reden geaccepteerd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer besloten om verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun wrakingsverzoek, waardoor de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 februari 2018 en is verzonden aan de betrokken partijen en de gewraakte rechter.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/1
zaak-/rekestnummer: C/09/545968 / KG RK 18/36
Rolnummer hoofdzaak: C/09/521118 / HA ZA 16/1238
datum beschikking: 5 februari 2018
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:

1.[verzoeker sub 1] ,

2. [verzoeker sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
strekkende tot wraking van:
mr. S.J. Hoekstra-van Vliet,
senior rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C. Leenhouts

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De hoofdzaak ziet op de afwikkeling van de nalatenschap van de (schoon)moeder van verzoekers en belanghebbende. Op 7 november 2017 heeft een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij de gewraakte rechter als voorzitter optrad. Bij brief van 4 januari 2018 hebben verzoekers de rechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 22 januari 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker sub 2 is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, die het verzoek heeft toegelicht. De belanghebbende is niet verschenen, haar advocaat evenmin. De gewraakte rechter is, met bericht, niet verschenen doch heeft haar standpunt tevoren schriftelijk aan de wrakingskamer doen toekomen.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De gewraakte rechter heeft volgens verzoekers tijdens de comparitie, zonder onderliggende stukken af te wachten, een oordeel uitgesproken over bepaalde onderdelen van het geschil. Daardoor heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoekers.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De rechter berust niet in de wraking. Zij stelt primair dat verzoekers niet-ontvankelijk moeten verklaard in hun verzoek omdat zij dit eerst bijna twee maanden na de zitting, en daarmee te laat, hebben ingediend.
Subsidiair betwist de rechter dat zij met haar opmerkingen ter zitting, die moeten worden aangemerkt als voorlopige oordelen, de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

5.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een wrakingsverzoek tijdig is gedaan is artikel 37, eerste lid, Rv, waarin het volgende is bepaald:
“Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.”
5.2.
Tussen de comparitie van partijen van 7 november 2017 en het op 4 januari 2017 bij de rechtbank binnengekomen wrakingsverzoek zijn bijna twee maanden verstreken. Die termijn is te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als tijdig in de zin van voormelde bepaling. De door de advocaat van verzoekers gestelde drukte op zijn kantoor doet daaraan niet af. Het karakter van het instituut wraking, dat immers is bedoeld om onmiddellijk een gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen, verdraagt zich niet met een dergelijke termijn.
5.3.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoekers niet in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer dan ook niet toe.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaat mr. A.H.M. van den Steenhoven;
• de belanghebbende p/a zijn advocaat mr. M.C. Leenhouts;
• de rechter mr. S.J. Hoekstra-van Vliet.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. S.W.E. de Ruiter en
R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.