In deze zaak, behandeld door de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag, is op 5 februari 2018 een wrakingsverzoek ingediend door verzoekers, die de gewraakte rechter, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, beschuldigden van partijdigheid. De hoofdzaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van de (schoon)moeder van verzoekers en belanghebbende. Tijdens een comparitie op 7 november 2017 heeft de gewraakte rechter als voorzitter opgetreden. Verzoekers hebben op 4 januari 2018 hun wrakingsverzoek ingediend, bijna twee maanden na de comparitie. De gewraakte rechter heeft schriftelijk haar standpunt aan de wrakingskamer kenbaar gemaakt en betwist dat zij partijdig heeft gehandeld.
De wrakingskamer heeft op 22 januari 2018 het verzoek behandeld, waarbij verzoeker sub 2 aanwezig was met zijn advocaat, terwijl de belanghebbende en haar advocaat niet verschenen. De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend. Volgens artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer oordeelde dat de termijn van bijna twee maanden te lang was om het verzoek als tijdig te beschouwen. De door de advocaat van verzoekers aangevoerde drukte op kantoor werd niet als geldige reden geaccepteerd.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer besloten om verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun wrakingsverzoek, waardoor de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 februari 2018 en is verzonden aan de betrokken partijen en de gewraakte rechter.