ECLI:NL:RBDHA:2018:1785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
09/837034-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en veroordeling tot gevangenisstraf

Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte, geboren op 6 februari 1981, zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het (mede)plegen van mensenhandel van een benadeelde partij in de periode van 29 maart 2010 tot en met 21 december 2011. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 27 oktober 2017 en 26 januari 2018, waarbij de officier van justitie mr. S. van der Kallen en de raadsvrouw mr. A.C. van der Hulst betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij, die in een kwetsbare positie verkeerde, heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. De verdachte heeft de benadeelde gedwongen tot prostitutie en haar verdiensten afgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van € 157.500,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 november 2011. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van dwang, geweld en misleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837034-16
Datum uitspraak: 9 februari 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 6 februari 1981 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 27 oktober 2017 (behandeling aangehouden) en 26 januari 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Kallen en van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw mr. A.C. van der Hulst, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] en van hetgeen namens haar naar voren is gebracht door mr. T. Neijzen, advocaat te Leiden.

2.De tenlastelegging

Wat de verdachte wordt verweten is omschreven in de tenlastelegging, die als
bijlage Ionderdeel uitmaakt van dit vonnis. De beschuldiging komt er – kort en zakelijk weergegeven – op neer dat:
hij zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van mensenhandel van [benadeelde] in de periode van 29 maart 2010 tot en met 21 december 2011 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Hongarije en/of België. In het bijzonder wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen zoals genoemd in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder lid 1 sub 1, 3, 4, 6 en 9.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 17 november 2011 is een grootschalig onderzoek naar mensenhandel gestart onder de naam ‘ [naam onderzoek] ’. In het kader van dit onderzoek hebben verscheidene vrouwen aangifte gedaan tegen de verdachte. [benadeelde] was op dat moment nog niet in staat aangifte te doen. De verdachte is in eerste en tweede aanleg veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens drie gevallen van mensenhandel die in het onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ zijn onderzocht. Tegen het arrest van het gerechtshof van 14 juni 2017 heeft de verdachte cassatie ingesteld.
Op 15 januari 2015 heeft [benadeelde] (hierna ook: aangeefster) alsnog aangifte gedaan van mensenhandel, gepleegd door de verdachte in de periode van maart 2010 tot en met december 2011. Naar aanleiding van deze aangifte is het onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ gestart.
De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden, is of de verdachte zich ten aanzien van [benadeelde] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van (één of meer onderdelen van) artikel 273f lid 1 Sr.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in haar schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem ten laste legde feit heeft begaan, met uitzondering van het medeplegen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zoals verwoord in haar pleitnota, vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Feiten en omstandigheden
Verklaringen aangeefster
Op 15 januari 2015 heeft aangeefster aangifte gedaan tegen de verdachte. Vervolgens is zij op 4 maart 2015 nader gehoord door de politie. Tot slot is aangeefster op 19 april 2016 door de rechter-commissaris gehoord. Samengevat heeft aangeefster het volgende verklaard.
Aangeefster had van haar ‘nicht’ [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) gehoord dat zij in Nederland veel geld zou kunnen verdienen. [betrokkene] was op dat moment al werkzaam in de prostitutie en vertelde aangeefster dat zij gerust naar Nederland kon komen en dat de verdachte haar zou helpen. Omdat aangeefster in Hongarije maar net genoeg verdiende om van rond te komen, besloot zij in Nederland te gaan werken. Vervolgens heeft de verdachte een vliegticket geregeld en is aangeefster in maart 2010 naar Nederland gekomen. Eenmaal in Nederland aangekomen, is aangeefster door de verdachte van het vliegveld opgehaald en naar een woning aan de [verblijfadres benadeelde] te Den Haag gebracht. Aangeefster deelde deze woning met vijf of zes meisjes, die allemaal voor verdachte in de Doubletstraat als prostituee werkten. [2]
Ongeveer een maand na aankomst in Den Haag is aangeefster als prostituee gaan werken. [3] Dat aangeefster gedurende de periode van maart 2010 tot december 2011 in de prostitutie heeft gewerkt, heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan. Gedurende deze periode heeft zij in Den Haag en korte tijd in Gent, België, gewerkt. [4] De verdachte liet aangeefster zeven dagen per week van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat werken. Ook als zij ongesteld was, moest zij werken. Zij vond het niet prettig wat zij allemaal deed.
Iedere dag werden aangeefster en de andere meisjes ’s ochtends door een taxi opgehaald en naar het werk gebracht en ’s avonds door een taxi weer thuisgebracht. Gedurende de werkdag werd aangeefster door de verdachte en diens vrienden in de gaten gehouden; zij hielden bij hoeveel klanten aangeefster per dag ontving. Aangeefster mocht niet naar buiten zonder dat eerst aan de verdachte te melden en hij verbood haar te bellen met haar moeder.
’s Ochtends, voordat zij door de taxi werd opgehaald, moest aangeefster haar verdiensten van de dag ervoor afstaan aan de verdachte. Vervolgens kreeg zij van de verdachte € 30,- waarvan zij eten, drinken, toiletspullen en condooms kon kopen. Als de verdachte vond dat aangeefster niet genoeg verdiend had, werd zij door de verdachte geslagen, met de blote hand, gebalde vuist of met een bezemsteel – dit gebeurde vrijwel dagelijks. Ook als aangeefster te laat was of een grote mond had, werd zij door de verdachte geslagen, uitgescholden en vernederd. [5] Eenmaal heeft de verdachte aangeefster zo hard geslagen dat zij een week lang een dik oog heeft gehad en daarmee niets kon zien. [6]
Het was nooit zo dat aangeefster niet verplicht was om te werken. Zij moest overal verantwoording voor afleggen. Zij was in gevangenschap. Eind 2011 is aangeefster teruggegaan naar Hongarije. De verdachte heeft een vliegticket voor haar aangeschaft en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) heeft haar naar het treinstation gebracht. Eenmaal in Hongarije heeft aangeefster besloten niet meer terug te keren naar Nederland. [7] Toen aangeefster in Hongarije was, dreigde de verdachte haar moeder dat het hele gezin zou worden uitgeroeid als aangeefster niet terug naar Nederland zou komen. [8]
Getuigenverklaringen
Uit onderzoek is gebleken dat aangeefster in Den Haag op verschillende adressen heeft samengewoond met onder anderen [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). [9] Deze vrouwen zijn gehoord en verklaren in grote lijnen overeenkomstig de verklaring van aangeefster. De verklaringen worden hieronder kort en zakelijk weergegeven.
- [betrokkene] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft gevraagd of zij meisjes kende die naar Nederland konden komen om te werken. Zij moest toen denken aan aangeefster. [betrokkene] moest van de verdachte aangeefster opbellen en toen aangeefster akkoord ging, heeft de verdachte verder alles geregeld. [10]
- [betrokkene] en [betrokkene] hebben verklaard dat zij, net als aangeefster, zeven dagen per week van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat moesten werken en dat zij de gehele (werk)dag in de gaten werden gehouden door de verdachte en diens vrienden.
- [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] hebben allen verklaard dat zij, net als aangeefster, hun inkomsten aan de verdachte moesten afstaan.
- [betrokkene] heeft verklaard dat aangeefster vaak door de verdachte werd geslagen. Zij en [betrokkene] hebben verklaard dat aangeefster daardoor een keer letsel aan haar oog had. Ook [betrokkene] en [betrokkene] hebben verklaard dat de verdachte hen sloeg wanneer zij niet genoeg hadden verdiend.
- In de maanden oktober/november/december van 2011 zijn veel van de meisjes vertrokken, aldus [betrokkene] . [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] zijn allen in december 2011 weggegaan. Ook aangeefster is in die periode (eind 2011) vertrokken. [11]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij aangeefster kent en dat zij tegelijk met onder anderen [betrokkene] en [betrokkene] in Nederland in de prostitutie heeft gewerkt. De verdachte heeft aangeefster op aanwijzing van [betrokkene] van het vliegveld opgehaald en naar de woning aan de [verblijfadres benadeelde] gebracht. Hij kreeg elke maand geld van aangeefster, voor boodschappen en huisvesting. Van het geld dat de verdachte van de vrouwen kreeg kon hij goed leven. Volgens de verdachte waren de vrouwen vrij om te gaan en staan waar zij wilden, maar belden ze hem wel altijd om hem te laten weten waar zij heen gingen. [12]
3.4.2
Oordeel van de rechtbank
Tussenconclusie – betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsvrouw is bepleit, de verklaring van aangeefster als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven. De verklaring vindt op belangrijke onderdelen voldoende bevestiging in de andere bewijsmiddelen, onder meer in de eigen verklaring van de verdachte en in de verklaringen van de getuigen [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] . Daarbij merkt de rechtbank op dat de verklaringen die deze getuigen gedurende het onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ hebben afgelegd, overeenkomen met de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd in het onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’. De verklaringen van aangeefster zijn gedetailleerd en consistent; ongerijmdheden daartussen betreffen ondergeschikte onderdelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster in twijfel te trekken. In de omstandigheid dat aangeefster pas in 2015 aangifte heeft gedaan, ziet de rechtbank evenmin grond om haar verklaring als onbetrouwbaar uit te sluiten van het bewijs. Aangeefster heeft hiervoor naar het oordeel van de rechtbank een aannemelijke verklaring gegeven, namelijk dat zij bang was voor de verdachte en pas aangifte durfde te doen toen zij hoorde dat de verdachte in de gevangenis zat. Ten slotte acht de rechtbank niet aannemelijk dat aangeefster haar verklaringen heeft afgestemd op de verklaringen van haar vriendinnen [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] , te minder nu [betrokkene] juist over aangeefster heeft verklaard dat zij op iedereen neer keek en altijd aan het slijmen was bij de verdachte. [13]
Overwegingen ten aanzien van (het oogmerk van) uitbuiting en dwang
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd –mensenhandel als omschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 3, 4, 6 en 9 Sr. Wezenlijk bestanddeel van de diverse varianten van het delict mensenhandel is dat het oogmerk van de dader op uitbuiting van het slachtoffer gericht is. Van uitbuiting is sprake als een prostituee niet in staat is te bepalen of, waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. In de jurisprudentie wordt in dat verband gesproken van de situatie dat de prostituee in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de “gemiddelde mondige prostituee in Nederland” pleegt te verkeren.
Artikel 273f, eerste lid sub 1 Sr
Voor beantwoording van de vraag of mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 1 Sr kan worden bewezen, dient te worden vastgesteld of een of meer van de in sub 1 genoemde
handelingenis verricht (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen), of gebruik is gemaakt van een van de aldaar genoemde
middelen(dwang, geweld/andere feitelijkheid, bedreiging met geweld/andere feitelijkheid, misleiding, misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van de kwetsbare positie), en of bij de dader het
oogmerk van uitbuiting aanwezig was. Waar het in de kern om gaat, is of de verdachte de bedoeling had aangeefster door ongeoorloofde middelen tot prostitutie te brengen of daarin te houden. In dat geval is ‘instemming’ van aangeefster met de beoogde of daadwerkelijke uitbuitingssituatie niet meer relevant.
In de hiernavolgende bewijsoverweging zal op deze onderdelen worden ingegaan.
Handelingen
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van het werven, vervoeren en huisvesten van aangeefster. De verdachte heeft [betrokkene] gevraagd of zij geschikte meisjes wist en is via haar bij aangeefster terecht gekomen. De verdachte heeft vervolgens een vliegticket voor aangeefster geregeld, haar opgehaald van het vliegveld en haar naar een woning in Den Haag gebracht. De verdachte heeft dit erkend bij de rechter-commissaris.
Middelen
De rechtbank heeft uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen voorts de overtuiging gekregen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht jegens aangeefster, dat hij misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie, dat hij haar (aldus) heeft misleid en dat sprake is geweest van geweld en dreiging met geweld. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie en misleiding
Dat aangeefster zich in een kwetsbare positie bevond volgt uit de feiten en omstandigheden die blijken uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Zo bevond zij zich op het moment dat zij door [betrokkene] werd benaderd in een slechte financiële situatie. De verdachte heeft, bij monde van [betrokkene] , aangeefster de belofte gedaan dat, als zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken, zij veel geld zou kunnen verdienen. Van deze belofte is echter niets terecht gekomen en de verdachte heeft enkel zichzelf verrijkt ten koste van aangeefster. Aangeefster moest al haar verdiensten aan hem afdragen en zag daarvan slechts een heel klein deel terug. De verdachte heeft aangeefster op deze wijze misleid en misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie. Daarnaast was aangeefster – in een voor haar vreemd land waarvan zij de taal niet sprak – van de verdachte afhankelijk voor huisvesting en werd zij door hem geïsoleerd en gecontroleerd. Zij was niet vrij te gaan en staan waar zij wilde en het was haar verboden contact te onderhouden met haar familie.
Dwang
Op basis van de voornoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat aangeefster door de verdachte zowel tijdens als buiten werktijd werd gecontroleerd en overal verantwoording voor moest afleggen. Zo hield de verdachte zelf of via vrienden in de gaten hoeveel klanten aangeefster ontving en moest zij aan hem laten weten als zij ergens heen ging. Aangeefster was verplicht om altijd, zeven dagen per week van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, te werken, ook als zij ongesteld was en verklaart dat zij in gevangenschap leefde. Gelet op dit alles kan niet gesproken worden van een vrije wil.
Geweld en/of dreiging met geweld
Uit bovengenoemde verklaringen van aangeefster en de getuigen [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] kan worden afgeleid dat aangeefster vrijwel dagelijks door de verdachte werd geslagen en werd uitgescholden wanneer zij niet genoeg geld had verdiend of een grote mond had. Ook als aangeefster te laat thuis kwam, werd zij door de verdachte geslagen. Zij was daardoor bang voor de verdachte.
(Vermeende) vrijwillige prostitutie
Nu de verdachte daartoe ongeoorloofde middelen heeft aangewend, is niet van belang of aangeefster (initieel) al dan niet heeft ingestemd met het werken in de prostitutie. Door het gebruik van die middelen heeft de verdachte haar immers in een uitbuitingssituatie doen belanden en verkeerde zij niet in een positie waarin zij vrijelijk kon beslissen of, waar en wanneer zij werkte.
Oogmerk van uitbuiting
De vraag of sprake is van ’uitbuiting’ in de zin van artikel 273f lid 1 sub 1 Sr, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval eenvoudig te beantwoorden. Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat evident sprake was van uitbuiting. Door gebruik te maken van ongeoorloofde middelen heeft de verdachte aangeefster ertoe aangezet als prostituee te (blijven) werken, en bovendien onder omstandigheden die zij niet wilde. Daarmee was sprake van onvrijwillige prostitutie, dus van uitbuiting.
Artikel 273f, eerste lid sub 3 en 4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de verdachte aangeefster door middel van ongeoorloofde middelen heeft aangeworven en haar heeft bewogen en/of gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in een ander land. Deze handelingen zijn, zoals hierboven onder ‘Oogmerk van uitbuiting’ is uiteengezet, bovendien begaan met het oogmerk van uitbuiting, dan wel onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Artikel 273f, eerste lid sub 6 en 9
Uit het hiervoor overwogene volgt eveneens dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster, alsmede dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het afstaan van haar verdiensten uit de prostitutie.
Medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld in bewuste nauwe samenwerking met een ander of anderen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.4.3
Conclusie
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alle aan de verdachte ten laste gelegde varianten van mensenhandel wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard op de wijze zoals hierna weergegeven. Van het medeplegen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in de periode van maart 2010 tot december 2011 in 's-Gravenhage en/of in Hongarije en/of in België,
- [benadeelde] door dwang en/of geweld en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde] en
- [benadeelde] heeft aangeworven met het oogmerk om die [benadeelde] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
- [benadeelde] door dwang en/of geweld en/of door dreiging met geweld en/of door misleiding en/of door van uit feitelijke voortvloeiend overwicht en/of door van een kwetsbare positie, heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde] en
- door dwang en/of geweld en/of door dreiging met geweld en/of door misleiding dan wel door van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door van een kwetsbare positie, die [benadeelde] heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) met of voor een derde van die [benadeelde]
immers heeft hij, verdachte,
- die [benadeelde] (financieel) van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt en
- die [benadeelde] als prostituee laten werken en
- die [benadeelde] gedwongen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en
- die [benadeelde] gedwongen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan en
- die [benadeelde] (voortdurend) gecontroleerd en in de gaten gehouden en in de gaten laten houden en
- de keuzevrijheid van die [benadeelde] beperkt om tijdens het werk en buiten het werk te gaan en staan en om om te gaan met anderen dan verdachte en
- gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van die [benadeelde] en
- die [benadeelde] onder druk gezet en in een afhankelijksheidsrelatie gebracht waardoor zij zich niet kon onttrekken aan de dwang door verdachte, waardoor een dermate dreigende sfeer ontstond, waartegen zij geen weerstand kon bieden en
- angst ingeboezemd bij die [benadeelde] voor repressie en repercussie jegens haar en haar familie.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeel tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte in juni 2017 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden voor dezelfde feiten als het onderhavige, en zijn straf reeds heeft uitgezeten. Daarbij heeft de verdediging verzocht artikel 9a Sr in overweging te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft gedurende een aanmerkelijke periode [benadeelde] , die zich in een kwetsbare positie bevond, voor zich laten werken in de prostitutie en haar uitgebuit door haar zo goed als al haar verdiensten af te nemen. Daarbij heeft de verdachte [benadeelde] herhaaldelijk mishandeld, bedreigd en vernederd. Door zijn handelen heeft de verdachte een langdurige en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de bewegingsvrijheid van [benadeelde] . De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen, maar werd slechts gedreven door de zucht naar financieel gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van mensenhandel hiervan gedurende lange tijd psychische en emotionele schade kunnen ondervinden. Dat blijkt in dit geval ook uit de onderbouwing van de door aangeefster ingediende vordering tot schadevergoeding.
Uit het strafblad van de verdachte van 29 december 2017 blijkt dat hij op 14 juni 2017 door het gerechtshof Den Haag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden wegens mensenhandel, gepleegd in de periode van 2009 tot en met 2011, zodat artikel 63 Sr van toepassing is. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf met deze omstandigheid rekening houden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in het licht van de ernst van de feiten, slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die (ten tijde van het bewezenverklaarde) in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank neemt in beginsel een gevangenisstraf van vierentwintig maanden als uitgangspunt. Als strafverzwarende omstandigheid geldt het door de verdachte gebruikte geweld en de lange duur van de uitbuiting. De omstandigheid dat het een oude zaak betreft, geeft de rechtbank aanleiding de duur van de gevangenisstraf enigszins te matigen. De toepasselijkheid van artikel 63 Sr is aanleiding de duur van de gevangenisstraf nog verder te matigen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de eis van de officier van justitie passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot (maximaal) € 617.000,-, bestaande uit € 617.000,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 198.000,- (bestaande uit € 188.000,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade) en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, gezien de omvang en complexiteit daarvan, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden heeft zij verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd en reeds om die reden dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen tot € 2.500,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade stelt de rechtbank vast dat er geen concrete/objectieve gegevens zijn die zien op de verdiensten en/of de kosten van aangeefster. Doordat een onderzoek naar de precieze dagopbrengsten van de benadeelde partij daardoor vrijwel onmogelijk is, zou een dergelijke (nader) onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding vormen . De rechtbank zal daarom bij de vaststelling van de materiële schade, op grond van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, uitgaan van een vast bedrag aan afgedragen inkomsten per dag dat vaker in de jurisprudentie wordt gehanteerd en dat aansluit op de inhoud van het dossier en de bewezenverklaarde periode. Dagen waarop niet gewerkt of minder verdiend is, alsmede eventuele kosten van de zijde van de verdachte, zijn in het hierna te noemen bedrag verdisconteerd.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, stelt de rechtbank een bedrag van € 250,- per dag vast. Het genoemde bedrag betreft een voorzichtige raming die naar het oordeel van de rechtbank in elk geval als reële dagopbrengst kan worden aangemerkt. Bij de berekening van de navolgende bedragen gaat de rechtbank – in lijn met de verklaring van aangeefster – uit van een werkweek van 7 dagen.
Aangeefster heeft in de periode van maart 2010 tot december 2011 voor de verdachte gewerkt, waarbij in voldoende mate is komen vast te staan dat zij in aanvang ongeveer 30 dagen niet heeft gewerkt. Aldus in het kader van voornoemde schatting uitgaande van 610 werkdagen, maal € 250,- per dag, levert een totaalbedrag van
€ 152.500,-aan materiële schade op.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van
€ 5.000,-toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien een nadere onderbouwing van en verder onderzoek naar dat deel van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 157.500,-.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van de datum, gelegen aan het eind van de bewezenverklaarde periode, te weten: 30 november 2011.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 157.500, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mensenhandel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] , een bedrag van € 157.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 157.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2011 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] ;
bepaalt dat, in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2018.
Mr. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2010 tot en met 21 december 2011 in 's-Gravenhage en/of elders in Nederland en/of in Hongarije en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [benadeelde] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [benadeelde] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde] en/of
- [benadeelde] heeft/hebben mede genomen en/of heeft/hebben aangeworven met het oogmerk om die [benadeelde] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en/of
- [benadeelde] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door van uit feitelijke voortvloeiend overwicht en/of door van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [benadeelde] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [benadeelde] , zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde]
en/of
- ( telkens) door dwang en/of geweld en/of een feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid /of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [benadeelde] heeft, die [benadeelde] heeft/hebben gedwongen danwel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) met of voor een derde van die [benadeelde]
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde] (financieel) van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt en/of
- die [benadeelde] als prostituee laten werken en/of
- voor die [benadeelde] (een) kamer(s) en/of een gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [benadeelde] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- die [benadeelde] gedwongen, althans bewogen om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [benadeelde] (voortdurend) gecontroleerd en/of in de gaten gehouden en/of in de gaten laten houden en/of
- de keuzevrijheid van die [benadeelde] beperkt en/of ontnomen om tijdens het werk en/of buiten het werk te gaan en staan en/of om om te gaan met anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), althans het moeten afleggen van verantwoording over het gaan en staan en/of omgang met andere mensen tijdens het werk en/of buiten het werk om en/of
- gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van die [benadeelde] en/of
- die [benadeelde] onder druk gezet en/of in een afhankelijksheidsrelatie gebracht en/of ingepalmd waardoor zij zich niet kon onttrekken aan de (groeps)dwang en/of (groeps)intimidatie door verdachte en/of zijn mededader(s), waardoor een dermate dreigende sfeer ontstond, waartegen zij geen weerstand kon bieden en/of
- angst ingeboezemd bij die [benadeelde] voor repressie en/of repercussie jegens haar en/of haar familie en/of vrienden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500 2015015338, van de politie eenheid Den Haag, afdeling AVIM, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 207).
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 15 januari 2015, p. 21 tot en met 23.
3.Proces-verbaal van verhoor van [benadeelde] , op 19 april 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 4 maart 2015, p. 34.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 15 januari 2015, p. 24-25.
6.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 4 maart 2015, p. 33.
7.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde] , op 19 april 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, 3e tot en met 5e pagina.
8.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 15 januari 2015, p. 26.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 44.
10.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] , op 23 mei 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, 7e pagina.
11.Proces-verbaal verhoor aangeefster B. [betrokkene] , d.d. 13 juni 2012, p. 58-59; proces-verbaal verhoor aangeefster [betrokkene] , d.d. 18 juli 2012, p. 72-73 en proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] , op 23 mei 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, 7e tot en met 9e pagina..
12.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , op 5 juli 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
13.Proces-verbaal verhoor aangeefster [betrokkene] , d.d. 1 augustus 2012, p. 80.