ECLI:NL:RVS:2015:1266

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201407377/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van bestuursdwang en kostenverhaal in het kader van een ontheffing voor waterlopen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, dat betrekking had op een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Dit besluit, genomen op 29 oktober 2013, stelde de kosten van toegepaste bestuursdwang vast op € 10.006,96. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond en handhaafde de kostenbeschikking. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 22 juli 2014.

De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de rechtmatigheid van het besluit van 9 augustus 2010, waarbij hem een last onder bestuursdwang was opgelegd, niet meer aan de orde kon komen. Hij voerde aan dat er nieuwe feiten waren die pas na de zitting bij de Afdeling bekend waren geworden, en dat deze feiten zouden aantonen dat de last onterecht was opgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtmatigheid van het besluit van 9 augustus 2010 niet meer ter discussie kon staan in het kader van de beoordeling van de kosten van de bestuursdwang.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat dit verzoek betrekking had op een privaatrechtelijke kwestie. De beslissing werd genomen door een enkelvoudige kamer, waarbij de uitspraak openbaar werd gedaan op 22 april 2015.

Uitspraak

201407377/1/A4.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2014 in zaak nr. 14/958 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2013 heeft het college de kosten van toegepaste bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 10.006,96.
Bij besluit van 12 maart 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2013 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 22 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft aanvullende stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P. Horsmeijer en S.A. Langeweg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college aan [appellant] ontheffing verleend van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006. Op grond van deze ontheffing mocht [appellant] op zijn perceel waterlopen dempen en een dam wijzigen. De aan de ontheffing verbonden bijzondere voorwaarde 2 onder ‘dempen waterloop’ bepaalt: "De demping wordt voor 1 september 2008 volledig gecompenseerd door middel van het verbreden van de waterloop overeenkomstig de bij deze ontheffing behorende tekeningen en bijzondere voorwaarden ‘verbreden waterloop’."
Het college heeft bij besluit van 9 augustus 2010 aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van deze ontheffingsvoorwaarde. Bij dit besluit is bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang worden verhaald op [appellant]. Bij besluit op bezwaar van 14 december 2010 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 januari 2012 in zaak nr. 11/387 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en bij uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201202180/1/A4 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd.
Het college heeft de bestuursdwang geëffectueerd en daarvoor kosten gemaakt. Bij besluit van 29 oktober 2013 (hierna: de kostenbeschikking) heeft het college deze kosten vastgesteld op € 10.006,96. Het college heeft bij het besluit op bezwaar van 12 maart 2014 deze kostenbeschikking gehandhaafd.
2. In het eerste lid van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Het tweede lid bepaalt dat de last vermeldt in hoeverre de kosten ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de rechtmatigheid van het besluit van 9 augustus 2010 niet meer aan de orde kan komen. Volgens hem is uit nieuwe feiten, die pas bekend zijn geworden nadat de zitting bij de Afdeling heeft plaatsgevonden, gebleken dat ten onrechte bij besluit van 9 augustus 2010 aan hem een last onder bestuursdwang is opgelegd. [appellant] wijst er in dit verband op dat de rechtbank Noord-Holland inmiddels de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: de LGR) van de ruilverkaveling "De Gouw" heeft vastgesteld. Volgens [appellant] is bijzondere voorwaarde 2, die aan de ontheffing van 5 februari 2008 is verbonden, in strijd met de LGR. Daarnaast wijst [appellant] erop dat is gebleken dat een lid van het college ook een volwaardig lid was van de Landinrichtingscommissie die was belast met de ruilverkaveling "De Gouw". Nu deze persoon als lid van de Landinrichtingscommissie de LGR heeft ondertekend dient het college zich hieraan te houden, aldus [appellant].
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201402686/1/A1 overweegt de Afdeling dat de rechtmatigheid van een besluit waarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd in het kader van de toetsing van de vaststelling van de kosten van het effectueren van de bestuursdwang niet meer aan de orde kan komen. Het betoog van [appellant] dat uit nieuwe feiten zou zijn gebleken dat aan hem ten onrechte bij besluit van 9 augustus 2010 een last onder bestuursdwang is opgelegd leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. Het verzoek van [appellant] om het college te gelasten de door hem op basis van afspraken met de Landinrichtingscommissie in het kader van de ruilverkaveling "De Gouw" geleverde grond aan het waterschap te vergoeden kan niet aan de orde komen, omdat dit verzoek op een privaatrechtelijke kwestie ziet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Reeds nu het hoger beroep van [appellant] ongegrond is, wordt zijn verzoek om het college op grond van artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb te gelasten de schade vanwege het effecturen van de bestuursdwang aan hem te vergoeden, afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
578.