Uitspraak
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
Procedure
FeitenOp grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit:
Vordering
Dexia ziet zich geconfronteerd met de situatie dat [gedaagde] een vordering op haar pretendeert, dat [gedaagde] de verjaring van die vordering heeft gestuit, maar dat [gedaagde] niet inhoudelijk motiveert waarom hij meent een vordering op Dexia te hebben. Dexia meent daarom er recht en belang bij te hebben dat in rechte wordt vastgesteld dat [gedaagde] geen vordering meer op haar heeft in verband met de tussen hen gesloten leaseovereenkomst.
Verweer
BeoordelingBelang bij de vordering en misbruik van procesbevoegdheid?
Lessee least van de Bank, gelijk deze aan lessee verleast, de na te noemen aandelen/effecten, verder ook te noemen de waarden. Daarnaast vermeldt de leaseovereenkomst onder punt 6 dat de Bank door middel van deze akte de waarden levert aan de lessee onder de opschortende voorwaarde dat (kort gezegd) lessee aan haar verplichtingen voldoet. Volgens de omschrijving “effecten” gaat het om het Labouchere AEX Plus Certificaat van uitgevende instelling Labouchere N.V. De lease betreft aldus geen aandelen, maar een certificaatproduct. Door de vordering op naam aan te kopen heeft Dexia haar verplichtingen uit de leaseovereenkomst vervuld. Dexia heeft bij deze producten aldus niet de contractuele verplichting op zich genomen om ten behoeve van haar afnemers aandelen te verwerven en te behouden. Dat leidt tot de conclusie dat de voormelde stelling van [gedaagde] niet relevant en zonder belang is. Immers, Dexia had uit hoofde van het certificaatproduct slechts de verplichting het bedrag van de hoofdsom vermeerderd met de stijging van de overeengekomen index (het certificaat) uit te keren. Dit betekent dat ook de standpunten, die [gedaagde] overigens in deze heeft ingenomen, geen stand houden.
“De in het nationale recht geldende voorwaarden, waarnaar artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 verwijst, mogen derhalve geen afbreuk doen aan de essentie van het recht dat consumenten aan deze bepaling - zoals uitgelegd in de in de punten 54 tot en met 61 van dit arrest aangehaalde rechtspraak van het hof - ontlenen om niet gebonden te zijn aan een beding dat geacht wordt oneerlijk te zijn.”
in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort"(lid 1 van artikel 3 van de richtlijn). Om dit te beoordelen, zal gelet op overweging 3.5.6, dienen te worden bezien of de uit de wettelijke bepalingen (Nederlandse recht) voortvloeiende rechtspositie van de consument door het beding in voldoende ernstige mate wordt aangetast. Het Nederlandse recht voorziet niet in een specifieke wettelijke bepaling inzake het tussentijds opzeggen van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd met al dan niet de verplichting tot schadevergoeding. Artikel 7A:1576e lid 2 BW waar Dexia naar verwijst is immers enkel van toepassing tijdens de looptijd van het contract en niet bij beëindiging, zo volgt uit rechtsoverweging 3.7.6. De opzeggingsbevoegdheid van een duurovereenkomst wordt in het Nederlands recht beheerst door de redelijkheid en billijkheid (6:248 BW). De kantonrechter is na toepassing van voornoemd toetsingscriterium van oordeel dat de gevolgen die het beding uit artikel 3 voor [gedaagde] als consument kan hebben en de aantasting van zijn rechtspositie door dit beding - beoordeeld naar het moment van het sluiten van de leaseovereenkomst - niet onaanvaardbaar zijn. Het beding voorziet er immers in dat de lessee bij tussentijdse opzegging ná 90 maanden enkel de restant-hoofdsom dient te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit aan hoofdsom nog te betalen bedrag voor verrekening in aanmerking komt. In geval van beëindiging vóór het verstrijken van 90 maanden dient lessee ingevolge het beding 50% van de niet verstreken maandtermijnen tot en met de 90e maand te betalen. Deze termijnen bestaan deels uit rente en deels uit aflossing van de restant-hoofdsom. Daarbij dient te worden bedacht dat Dexia € 9.953,65 aan rente zou hebben getoucheerd indien de overeengekomen looptijd van 240 maanden zou zijn uitgediend. In de voor leaseovereenkomst 23300199 opgestelde eindafrekening is een bedrag van € 1.089,12 voor de onbetaald gebleven 58ste t/m 90ste termijn verrekend, waarin begrepen - aldus de toelichting van Dexia - een bedrag van € 642,41 aan rente. Deze uitkomst van de vergoedingsplicht uit artikel 3 van de leaseovereenkomst is niet onredelijk te noemen. Ook is niet gebleken dat het beding tot een onredelijke uitkomst leidt ingeval van opzegging op enig ander moment. Naar het oordeel van de kantonrechter is derhalve door dit beding het evenwicht tussen de uit de leaseovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen niet ten nadele van de consument verstoord. De kantonrechter zal het beding daarom in stand laten en dit verweer van passeren.
BESLISSING
voor verschuldigd griffierecht € 115,00
voor het exploot van dagvaarding € 77,52
voor salaris gemachtigde
€ 200,00totaal € 394,15, een en ander onverminderd de eventueel over de proceskosten verschuldigde btw;
wijst het meer of anders gevorderde af.