ECLI:NL:RBDHA:2018:16391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
C-09-547969-HA ZA 18-172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende bevoegdheid in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 een vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid. De eiseres, aangeduid als [eiseres], heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder Kite Capital B.V., [gedaagde 2], [gedaagde 3], De Raad, [gedaagde 5] en RGAM. De eiseres vordert onder andere schadevergoeding van deze gedaagden, die zij als lasthebber van Cage Capital heeft ingesteld. De gedaagden hebben in het incident aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren, omdat er een forumkeuze is gemaakt voor de rechtbank Amsterdam in een eerder gesloten overeenkomst, de TCA. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagden overwogen en geconcludeerd dat de forumkeuze geldig is en dat de rechtbank Amsterdam exclusief bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank heeft daarom de vordering van de eiseres in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam. Tevens is de eiseres veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/547969 / HA ZA 18-172
Vonnis in incident van 5 december 2018
in de zaak van
[eiseres] ,thans geheten
[X]
te [plaats 1] , advocaat: mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
tegen
KITE CAPITAL B.V.te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Alphen aan den Rijn, advocaat: mr. A.J.M. de Bruijn te Bussum, gemeente Gooise Meren,
[gedaagde 2]te [plaats 3] , advocaat: mr. G.A. Smit te Amsterdam,
[gedaagde 3]te [plaats 4] , gemeente [gemeente 2] , advocaat: mr. G.A. Smit te Amsterdam,
[de Raad]te [plaats 5] , advocaat: mr. J. Weermeijer te Haarlem,
[gedaagde 5]te [plaats 6] , advocaat: mr. G.A. Smit te Amsterdam,
de vennootschap naar buitenlands recht
[RGAM]te Vaterstetten (Duitsland),
advocaat: mr. J.P. Koets te Haarlem, gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het incident.
Eiseres in de hoofzaak wordt hierna ' [eiseres] ' genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak worden hierna afzonderlijk 'Kite Capital', ' [gedaagde 2] ', ' [gedaagde 3] ', 'De Raad', ' [gedaagde 5] ' en 'RGAM' genoemd, en gezamenlijk aangeduid als 'Kite Capital c.s.'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 december 2017 met producties 1 tot en met 9;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring en niet-ontvankelijkverklaring eiseres in de hoofdzaak met producties 1 en 2 van de zijde van Kite Capital;
  • de incidentele vordering strekkende tot onbevoegdheid met producties 1 tot en met 4 van de zijde van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] ;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid van eiseres in de hoofdzaak met producties 1 en 2 van de zijde van De Raad;
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident

2.1.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Kite Capital, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] veroordeelt tot betaling aan Cage Capital 1 GmbH (hierna: Cage Capital) van ieder € 14.241.372,96;
  • De Raad veroordeelt tot betaling aan Cage Capital van € 3.482.690,40;
  • [gedaagde 5] veroordeelt tot betaling aan Cage Capital van € 14.138.400,--; en
- RGAM veroordeelt tot betaling aan Cage Capital van € 11.914.004,48;
steeds te vermeerderen de wettelijke rente, en met veroordeling van Kite Capital c.s. in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
2.2.
[eiseres] , die haar vorderingen in de hoofdzaak als lasthebber van Cage Capital heeft ingesteld, legt daaraan - samengevat - ten grondslag dat Kite Capital c.s. bij aandeelhoudersbesluit van 26 september 2016 de aandelen van Cage Capital in HKB Bank GmbH (hierna: de Bank) op grond van§ 9.2 en 9.4 van de statuten van de Bank gedwongen van Cage Capital hebben overgenomen en dat zij uit hoofde van § 9.5 van die statuten ieder de waarde van de overgenomen aandelen in het economisch verkeer als schadelosstelling aan Cage Capital zijn verschuldigd.
2.3.
Kite Capital c.s. vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] . Zij stellen daartoe dat Cage Capital en Kite Capital c.s. op 24 november 2016 in de door hen gesloten
"Agreement on Transfer Compensation"(hierna: de TCA) een forumkeuze hebben gemaakt voor de rechtbank Amsterdam, die ook geldt voor de vorderingen in de hoofdzaak.
2.4.
[eiseres] voert verweer in het incident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Het forumkeuzebeding in artikel 11.2 van de TCA (hierna: de forumkeuze of het forumkeuzebeding), waarop Kite Capital c.s. zich in het incident beroepen, luidt als volgt:
"The Porties irrevocably agree that the competent court of Amsterdam, the Netherlands is to have exclusive jurisdiction to settle any disputes which may arise out of or in connection with this TCA."
2.6.
In de zaken tegen Kite Capital, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] en De Raad, dient de rechtbank het forumkeuzebeding te toetsen aan artikel 108 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is onder meer bepaald dat indien partijen bij overeenkomst een rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of
zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking, die rechter bij uitsluiting bevoegd is van de zaak kennis te nemen, voor zover uit de overeenkomst niet anders voortvloeit (lid 1).
2.7.
Gelet op de vestigingsplaats van RGAM in Duitsland, dient het forumkeuzebeding in de zaak tegen RGAM te worden getoetst aan artikel 25 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking),
PbEU2012,L 351/1 (hierna: Brussel
Ibis­Verordening).
2.8.
Artikel 25 Brussel I
bis-Verordening stemt - voor zover hier relevant - inhoudelijk overeen met artikel 108 Rv. Lid 4 van artikel 108 Rv en lid 5 van artikel 25 Brussel I bis-Verordening bepalen allebei - samengevat- dat een forumkeuzebeding als afzonderlijke overeenkomst, die losstaat van de overeenkomst waarin dit beding is opgenomen beschouwd en beoordeeld dient te worden. Lid 5 van artikel 25 Brussel I
bis-Verordening bepaalt voorts dat de aangewezen rechter bevoegd is te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan het forumkeuzebeding deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.
2.9.
Een forumkeuze dient dus, ook indien zo'n beding is opgenomen in een meeromvattende overeenkomst (in dit geval de TCA), te worden beschouwd als een losstaande overeenkomst over het forum waar partijen (een) bepaald geschil(en) zullen voorleggen. De forumkeuze is bovendien onherroepelijk
("irrevocably")overeengekomen, hetgeen impliceert dat dit beding te allen tijde geldt tussen partijen, ook in de situatie waarvan volgens [eiseres] sprake is, waarin - kort gezegd - de TCA nimmer in werking is getreden, vanwege de volgens haar bestaande lotsverbondenheid tussen de TCA en de op 19 november 2016 gesloten
"safe and purchase agreement"(SPA) , welke laatste overeenkomst volgens [eiseres] nooit in werking is getreden omdat de (opschortende) voorwaarden waaronder de SPA is aangegaan niet waren vervuld op de zogenaamde
"drop dead date"op 30 april 2017. Dit betoog kan [eiseres] dus niet baten in het bevoegdheidsincident
2.10.
De forumkeuze ziet op geschillen die
"may arise out of or in connection with this TCA" en is daarmee ruim geformuleerd; een verband met de TCA is voldoende. Dat verband tussen de vorderingen in de hoofdzaak en de TCA is naar het oordeel van de rechtbank aanwezig, nu de vorderingen in de hoofdzaak zijn gebaseerd op § 9.5 van de statuten van de Bank en Kite Capital c.s. te kennen hebben gegeven dat de in de hoofdzaak van hen gevorderde schadeloosstelling reeds is geregeld in de TCA, die - naar ook vaststaat - met zoveel woorden ook (in artikel 2.2) verwijst naar § 9.5 van de statuten van de Bank. Daarmee valt de hoofdzaak naar het oordeel van de rechtbank binnen de reikwijdte van de forumkeuze.
2.11.
Nu het forumkeuzebeding de rechtbank Amsterdam aanwijst als exclusief bevoegde rechter, dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam, zoals door Kite Capital c.s. in het bevoegdheidsincident is gevorderd.
2.12.
[eiseres] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. De rechtbank ziet geen grond om, zoals Kite Capital,
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] en De Raad hebben gevraagd, [eiseres] - in afwijking van het op basis van artikel 239 Rv gehanteerde forfaitaire liquidatietarief- te veroordelen in de volledige proceskosten in het incident.
2.13.
Kite Capital, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] en De Raad beroepen zich erop dat [eiseres] - zoals zij ook heeft erkend - in strijd met artikel 21 Rv, heeft nagelaten de TCA bij haar dagvaarding in het geding te brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan de door Kite Capital, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] en De Raad gevraagde gevolgtrekkingen van een volledige proceskostenveroordeling in het incident te verbinden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de regel slechts plaats is voor een volledige proceskostenveroordeling in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, waarbij bovendien terughoudend moet worden betracht, om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan het stelsel van artikel 237 Rv en partijen in hun toegang tot de rechter worden belemmerd (artikel 6 EVRM, vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, r.o. 5.1). Of - zoals in dit verband voorts is betoogd - de vorderingen van [eiseres] evident ongegrond en in strijd met artikel 5 van de TCA zijn, dient in de hoofdzaak te worden beoordeeld.
2.14.
De proceskosten in het incident worden per gedaagde begroot op€ 1.086,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II). Omdat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] bij gezamenlijke advocaat zijn verschenen, wordt dit bedrag ten aanzien van hen slechts éénmaal toegewezen. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010,0 ECLI:NL:HR:201O:BL1116). De rechtbank zal, zoals gevorderd door Kite Capital, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] , de nakosten voor hen begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
3.1.
wijst de vordering toe;
3.2.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Amsterdam ,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten in het incident, begroot op:
- € 1.086,-- aan tot op heden gemaakte kosten aan de zijde van Kite Capital en op € 157,-­ aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82,-- in geval van betekening;
- € 1.086,-- aan tot op heden gemaakte kosten aan de zijde van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] en op € 157,-- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met€ 82,-- in geval van betekening;
- € 1.086,-- aan tot op heden gemaakte kosten aan de zijde van De Raad;
- € 1.086,-- aan tot op heden gemaakte kosten aan de zijde van RGAM;
steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis in incident tot de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
in de hoofdzaak
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.