ECLI:NL:RBDHA:2018:16383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op grond van medische redenen in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij onder behandeling was voor psychiatrische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het verzoek om uitstel van vertrek terecht had afgewezen. De rechtbank constateerde dat er concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat stelde dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij het uitblijven van behandeling. De rechtbank benoemde een onafhankelijke medisch deskundige om de situatie van de eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat, hoewel er risico's verbonden zijn aan het stoppen van de medicatie, de kans op een medische noodsituatie niet groot werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat er geen reëel risico was op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris het griffierecht en de proceskosten van de eiser diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5135
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. H.A. de Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 22 december 2016 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), uitstel van vertrek afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 maart 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 6 maart 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn toenmalig gemachtigde [naam] . Ook was ter zitting aanwezig [naam] , tolk in de Engelse taal. De rechtbank tevens voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 13 juni 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat een onafhankelijke deskundige wordt benoemd voor het instellen van een onderzoek als bedoel in artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij uitspraak van 15 juni 2017, kenmerk AWB 17/5136, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de voorlopige voorziening hangende het beroep toegewezen.
Op 20 december 2017 heeft een nadere zitting plaatsgehad in verband met de beoogde vraagstelling aan de te benoemen onafhankelijk deskundige. Het onderzoek is opnieuw gesloten. Bij beslissing van 20 december 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat, ondanks het feit dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de vraagstelling, een onafhankelijk deskundige zal worden benoemd.
Op 6 april 2018 heeft de door de rechtbank benoemde deskundige, [naam] (hierna: de deskundige), advies uitgebracht (hierna: het deskundigenrapport). Partijen hebben beiden bij brief van 17 mei 2018 op het deskundigenrapport gereageerd.
De voortzetting van het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen
[naam] , tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek af wegens gebrek aan onderbouwing. Anders dan eiser stelt, is niet gebleken dat bij het instellen van het beroep een formulier door eiser is meegezonden waarin de bedoelde onderbouwing wordt gegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen deze onderbouwing alsnog te leveren.
Ten aanzien van het beroep
Eisers verzoek en verweerders afwijzing
2. Op 22 december 2016 heeft eiser een verzoek tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend omdat hij onder behandeling is voor psychiatrische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS), en een aantal lichamelijke klachten.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische advisering (BMA) van 5 januari 2017 (hierna: het BMA-advies), afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser kan reizen zonder reisvoorwaarden en dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Bij het bestreden besluit is de afwijzing gehandhaafd.
Juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
4.2
Het door verweerder gevoerde beleid is uitgewerkt in hoofdstuk A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hieruit volgt dat de vreemdeling uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) om medische redenen. Er is volgens het beleid uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Medische stukken en de adviezen van het BMA
5.1
In een brief van de behandelend psychiater van [naam] van 18 oktober 2016 aan de huisarts geeft de psychiater op grond van de daarin genoemde klachten aan dat hij een behandeling geïndiceerd acht. Deze behandeling zal bestaan uit maximaal drie fasen en de maximale behandelduur bedraagt een jaar. De psychiater merkt op dat een zinvolle dagbesteding, een zo stabiel mogelijke leefomgeving en begeleiding in de thuissituatie, parallel aan de behandeling, significant zal bijdragen aan vermindering van klachten en verbetering van kwaliteit van leven. De psychiater vermeldt verder dat eiser Haldol, Naproxen, Artrotec en Pantoprazol voorgeschreven krijgt.
5.2
In het BMA-advies van 5 januari 2017 heeft de BMA-arts - voor zover van belang - het volgende opgenomen over de medische situatie van eiser:
“Betrokkene heeft last van akoestische hallucinaties, nachtmerries, flashbacks en intrusieve herinneringen. De klachten worden geduid vanuit een posttraumatische stressstoornis (PTSS), psychotisch subtype. Er wordt ook gedacht aan de mogelijkheid van een psychotische stoornis NAO (niet anderszins omschreven). Verder zijn er klachten van hoofdpijn en gewrichtsklachten na tweemaal (?) een hoofdtrauma. Neurologische of andere afwijkingen werden echter niet vastgesteld.”
Over de behandeling die eiser voor zijn klachten krijgt is het volgende vermeld:
“Therapie: Betrokkene is sinds kort onder behandeling van [naam] te [plaatsnaam] . Na intake is hij op de wachtlijst geplaatst voor een programma dat in beginsel een jaar duurt.
Medicatie:A. haloperidolB. omeprazolC. naproxen”
In het advies is bij de beantwoording van de vraag of, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de genoemde behandeling, zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, het volgende vermeld:
“Een dergelijke situatie zal niet ontstaan. De klachten bestaan al langere tijd en behandeling met een antipsychoticum is pas in september 2016 gestart. De dosering is overigens nog vrij laag. Daarbij is er geen sprake van een uitgesproken psychotisch toestandsbeeld, is betrokkene niet suïcidaal en laat de voorgeschiedenis ook geen relevante incidenten zien. De recente intake heeft ook niet geleid tot een acute (crisis) behandeling; betrokkene is op de normale wachtlijst geplaatst. Op grond van dit alles acht ik het aannemelijk dat uitblijven van behandeling zal leiden tot een toename van klachten, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat dit zich zal voortzetten tot een medische noodsituatie op korte termijn.”
5.3
De behandelend psychiater van [naam] heeft in een brief van 19 januari 2017 gereageerd op het BMA-advies. De psychiater verwijst naar het formulier ‘bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ van 23 november 2016, waarin de behandelend psychiater heeft verklaard dat eiser PTSS heeft. Daarnaast maakt de psychiater een toevoeging op het BMA-advies voor zover dit ziet op de dosering haloperidol. De behandelend psychiater geeft aan dat de huidige dosering 3 milligram (mg) per dag is, wat een normale dosering is voor dit middel, in tegenstelling tot zoals de door de BMA-arts als lage dosering benoemde 1 mg per dag.
5.4
Bij brief van 8 februari 2017 heeft eisers huisarts [naam] op het BMA-advies gereageerd. Hij geeft aan dat de aard van de psychische klachten chronisch en ernstig is. Zonder een adequate behandeling bestaat een gevaar voor zichzelf, bijvoorbeeld door stemmen die vertellen om van de trap te springen. De hoofdpijnklachten zijn gerelateerd aan de PTSS. Eiser heeft een zogenaamde novo hypertensie door te veel stress, waarvoor hij een anti-hypertensivum krijgt. Gezien zijn psychische toestand is het volgens de huisarts wenselijk dat de behandeling van eiser adequaat wordt doorgezet. Het vermijden van trauma’s en stress is noodzakelijk voor zijn welzijn, aldus dokter [naam]
5.5
In een aanvullend advies van 4 mei 2017 heeft het BMA aangegeven dat bij het opstellen van het BMA-advies van 5 januari 2017 gebruik is gemaakt van de brief van [naam] van 18 oktober 2016. Uit de brief van [naam] van 19 januari 2017 blijkt volgens BMA een wijziging in de dosering van Haldol, maar dit leidt niet tot een ander advies. Dit geldt ook voor de verdere inhoud van die brief. De reactie van de huisarts van 8 februari 2017 op het BMA-advies van 5 januari 2017, waaruit blijkt dat eiser wordt behandeld met een middel tegen hoge bloeddruk, leidt – hoewel deze informatie niet eerder bekend was bij het BMA – ook niet tot een ander advies.
5.6
De behandeld psychiater van [naam] vermeldt in een brief van 4 mei 2017 onder meer dat eiser op de wachtlijst staat voor nog twee traumagerichte psychotherapieën. De behandeling zal in totaal waarschijnlijk nog ongeveer een jaar duren.
De beroepsgronden van eiser
6.1
Eiser voert – kort samengevat – aan dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en het BMA-advies ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het BMA-advies is, gelet op de hiervoor besproken verklaringen van de behandelendpsychiaters en huisarts, niet zorgvuldig tot stand gekomen, niet inzichtelijk en niet concludent. De behandelaars gaan immers uit van een normale dosering van het antipsychoticum en het BMA slechts van een lage dosering. Ook gaan de behandelend artsen uit van chronische klachten, waar het BMA uitgaat van een behandeling die slechts een jaar zal duren. Ook menen de behandelaars dat eiser een gevaar voor zichzelf zal vormen als de behandeling wordt gestopt, terwijl het BMA dat risico niet ziet. Eiser verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige aan te wijzen voor een rapportage over zijn medische situatie. In dit kader beroept eiser zich op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 inzake Korošec tegen Slovenië [1] (hierna: het arrest Korošec). Eiser heeft niet de financiële middelen om een contra-expertise te laten uitvoeren. Het zonder meer uitgaan van het BMA-advies is daarom in strijd met het vereiste van ‘equality of arms’. Eiser voert verder aan dat verweerder, vanwege de twijfel rondom eisers medische toestand, niet van horen had kunnen afzien.
6.2
Eiser doet ook een beroep op het arrest van het EHRM van 13 december 2016 inzake Paposhvili tegen België [2] (hierna: het arrest Paposhvili). Hij stelt dat het BMA niet heeft onderzocht of voor eiser adequate en voor hem toegankelijke behandeling aanwezig is in Nigeria. Mogelijkerwijs is dat niet het geval. Eiser zal in dat geval mogelijk ten prooi vallen aan emotionele en fysieke uitputting en zichzelf suïcideren. Dat betekent strijd met artikel 3 van het EVRM. De situatie van eiser valt onder de ‘other very exceptional cases’ als bedoeld in het Paposhvili arrest. Tot slot had verweerder in het licht van dit arrest artikel 8 van het EVRM moeten betrekken in de beoordeling van eisers zaak. Eiser heeft in Nederland privéleven opgebouwd, wat verweerder bij zijn besluitvorming had moeten meewegen, aldus eiser.
Oordeel van de rechtbank
A.
Mocht verweerder zich (blijven) verlaten op het BMA advies
7.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van het advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
7.2
De rechtbank heeft in enkelvoudige samenstelling in de heropeningsbeslissing van 13 juni 2017 overwogen dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. Die twijfel is ontstaan nadat de rechtbank had geconstateerd dat de behandelend artsen uitgaan van chronische klachten, waar het BMA uitgaat van een behandeling die slechts een jaar zal duren. Daarbij komt dat de behandelend psychiater op 4 mei 2017, na het (aanvullend) BMA-advies, heeft aangegeven dat eiser op de wachtlijst is gezet voor nog meer psychotherapieën. Verder denken de behandelaars dat eiser een gevaar voor zichzelf zal vormen als de behandeling wordt gestopt, terwijl het BMA dat risico niet ziet. Aldus omschrijven het BMA enerzijds en de behandelend artsen van eiser anderzijds de aard en de duur van de klachten, alsmede de gevolgen van uitblijven van behandeling, op zodanig uiteenlopende wijze dat de twijfel in de weg stond aan het nemen van een beslissing in de zaak. Eisers behandelaars zijn medisch deskundigen. De informatie die de behandelaars hebben verstrekt, is concreet en beargumenteerd. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder na het inbrengen van de informatie van de behandeld artsen niet langer zonder meer blijven vasthouden aan het BMA-advies, nu uit genoemde informatie concrete aanknopingspunten naar voren waren gekomen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van dat advies. Verweerder kon het besluit dus niet langer zonder meer baseren op dat advies. Het bestreden besluit berust om deze reden niet op een zorgvuldig onderzoek naar de feiten en is niet deugdelijk gemotiveerd. Het moet wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
B.
Tussentijdse conclusie: beroep gegrond, in stand laten van de rechtsgevolgen?
8.1
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen, concludeert de rechtbank dat verweerder het BMA-advies ten onrechte aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd Reeds hierom is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. Omdat eisers beroep op schending van de hoorplicht is gedaan vanwege de door eiser betoogde twijfel over zijn medische toestand en de rechtbank dit betoog volgt, kan de beoordeling van deze beroepsgrond in het midden blijven. Daarbij komt dat het beroep al gegrond is verklaard, zodat een beoordeling van eisers beroep op schending van de hoorplicht ook daarom niet meer van belang is.
8.2
De rechtbank zal hierna in het kader van de finale geschilbeslechting als bedoeld in artikel 8:41a van de Awb beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven. Daartoe heeft de rechtbank op grond van artikel 8:47 van de Awb een onafhankelijke medisch deskundige benoemd. De rechtbank zal aan de hand van het deskundigenrapport beoordelen of verweerder zich op het standpunt kan stellen dat bij het uitblijven van eisers medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Vanwege het beoordelingskader van artikel 8:72, derde lid, van de Awb en de daarmee samenhangende ex nunc-toetsing zal de onafhankelijke medische deskundige in het onderzoek ook nieuwe feiten en omstandigheden kunnen en moeten betrekken.
C.
Het deskundigenrapport
9.1
De deskundige heeft zijn rapportage gebaseerd op het procesdossier dat de rechtbank hem heeft toegestuurd, alsmede op een psychiatrisch onderzoek. De rechtbank heeft de deskundige in de vraagstelling verzocht een oordeel te geven op basis van de ten tijde van zijn onderzoek bekende feiten en omstandigheden.
9.2
De deskundige concludeert in het deskundigenrapport dat eiser PTSS heeft met daarbij gepaard gaande akoestische hallucinaties en chronische pijnklachten. De belangrijkste klachten zijn herbelevingen, het horen van stemmen, slaapklachten en pijn over het gehele lichaam. Voor de PTSS en de akoestische hallucinaties wordt eiser adequaat behandeld. Hij volgt een in drie fasen opgezet behandelprogramma, waarvan fase 1 (stabilisatiefase) en 2 (Narrative Exposure Therapy) zijn afgerond. Ten tijde van het opstellen van het rapport zit eiser in fase 3, met als inzet het versterken van zogenoemde coping vaardigheden om triggers voor een flashback te vermijden en middels ontspanningsoefeningen angst te reduceren. Psychotische verschijnselen worden behandeld met anti-psychotica. Het is niet mogelijk geweest de regiebehandelaar te vragen wanneer de behandeling zal zijn afgerond. Uit informatie van de website van [naam] zal de behandeling in het tweede kwartaal van 2018 afgerond worden. Het is daarmee niet gezegd dat daarmee in 100% van de gevallen de klachten volledig verholpen zijn. Ongeveer 15% van de mensen met psychiatrische klachten ontwikkelt een chronisch beloop. De dosering haloperidol is in vergelijking met vroeger laag, maar op basis van wetenschappelijk onderzoek adequaat. Gelet op de bijwerkingen is verhoging niet mogelijk, maar door verhoging zal de effectiviteit ook niet veel groter worden. Het instellen op een andere antipsychotica is een overweging. Met de behandeling die eiser tot op heden heeft gekregen is de intensiteit van de triggers niet nadrukkelijk verbeterd, maar is hij wel in staat triggers te voorkomen en met oefeningen het beleefde spanningsniveau te verlagen. Na het stoppen van de behandeling bij [naam] kunnen de aangeleerde vaardigheden toegepast blijven worden. Met het voorgeschreven antipsychoticum is de intensiteit van de stemmen verminderd. Mocht de voortzetting van behandeling niet gecontinueerd kunnen worden, is het betrekkelijk eenvoudig de medicatie te continueren. In het geval dat de haloperidol voortgezet kan worden, is enig risico zoals in de vraagstelling verwoord (op overlijden, invaliditeit, een (vrijwel) volledig verlies van ADL‑zelfstandigheid, gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade) nihil. In het hypothetische geval dat de haloperidol ook gestaakt zou worden, dan zullen de stemmen snel in intensiteit toenemen. Eiser heeft dan aangeleerde coping mechanismen om zijn spanning te voorkomen en te verminderen. Daarbij kan hij dan terugvallen op de bestaande steunstructuur vanuit de kerkgemeenschap waarbij hij aangesloten is. Hoewel het risico op ‘enig gevaar’ groter is dan met haloperidol, wordt de kans op gevaar niet groot ingeschat. De onafhankelijk deskundige concludeert dat zijn redenatie leidend tot zijn conclusies een andere is dan geformuleerd vanuit BMA. Hij geeft aan dat hij terughoudend zou zijn om het ontbreken van gevaarlijk gedrag in het verleden te gebruiken voor een voorspelling in de toekomst. Na onderzoek wordt niet ingeschat dat eiser zich op korte of langere tijd zal suïcideren. Deze conclusie wordt indirect gesteund door het feit dat mogelijk suïcidaal gedrag geen onderdeel van aandacht in de behandeling is geweest. Eiser functioneert ook bij het staken van de medische zorg op een hoger plan dan eerder. Het is daarbij het behandeldoel in fase 3 van [naam] om eiser zonder behandeling zelfstandig te laten functioneren.
D.
Reactie van verweerder en eiser op het deskundigenrapport
10.1
Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek van de deskundige is gebleken dat de medische gesteldheid van eiser (enigszins) is gewijzigd ten opzichte van het BMA-advies van 5 januari 2017. Er is nu sprake van parkinsonisme (neurologische bijwerkingen bij medicatie) en de dosis haloperidol is verhoogd van 2 mg naar 3 mg. De traumabehandeling bevindt zich nu in fase 3, terwijl deze behandeling ten tijde van het onderzoek door het BMA net was gestart. Ook zijn er nieuwe somatische klachten, lijken de pijnklachten ernstiger dan toen en krijgt eiser andere pijnstillers en meer medicatie voor de overige klachten. Volgens verweerder heeft de deskundige echter geen conclusies verbonden aan zijn onderzoek die significant afwijken van de conclusies in het BMA-advies. Ook volgens de deskundige is het niet waarschijnlijk dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
10.2
Eiser betoogt dat op grond van de conclusie van de deskundige niet kan worden uitgesloten dat zich een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zal voordoen als eiser geen beschikking heeft over haloperidol. Volgens de onafhankelijk deskundige wordt, in het geval haloperidol gestopt wordt, het risico op ‘enig gevaar’ groter dan met haloperidol. Gelet hierop dient verweerder te onderzoeken in hoeverre haloperidol in Nigeria voor eiser beschikbaar en toegankelijk is. Dat heeft verweerder tot nu toe niet gedaan, dus is onzorgvuldig gehandeld. Uit het rapport van de onafhankelijk psychiater blijkt verder dat eiser is aangesloten bij een kerkgenootschap, waarvoor hij vrijwilligerswerk heeft gedaan en dat hij bij verergering van de stemmen in zijn hoofd kan terugvallen op de steunstructuur van de kerkgemeenschap. Dit vormt een onderbouwing van de belangrijke steun die eiser van deze gemeenschap heeft en van de sterke banden die hij daardoor in Nederland heeft opgebouwd. Eiser handhaaft dan ook zijn beroep op artikel 8 van het EVRM, dat volgens eiser gezien het arrest Paposhvili ook in deze zaak moet worden meegenomen. Eiser voert ten slotte aan dat de onafhankelijk psychiater weliswaar aangeeft dat na onderzoek niet wordt ingeschat dat eiser zich op korte of langere termijn gaat suïcideren, maar het is onduidelijk of er daarbij vanuit wordt gegaan dat eiser het medicijn haloperidol kan blijken gebruiken. Omdat de deskundige heeft gezegd dat er risico is op enig gevaar zonder haloperidol, kan niet worden geconcludeerd dat een medische noodsituatie op korte termijn kan worden uitgesloten.
Beoordeling van het deskundigenrapport door de rechtbank
11. Ook voor de beoordeling van het deskundigenrapport geldt dat de rechtbank dient vast te stellen of dit rapport - naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. De conclusie van het deskundigenrapport is dat bij het wegvallen van de behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan. Daartoe heeft de deskundige overwogen dat eiser bij het stoppen van de medicatie weliswaar risico zal lopen op enig gevaar dat groter is dan wanneer hij deze medicatie wel blijft slikken, maar de kans op gevaar wordt niet groot geacht. Uit het rapport volgt dat eiser PTSS klachten heeft, maar dat hij deze goed onder controle lijkt te hebben door aangeleerde coping mechanismen, medicatie en – als het toch minder gaat – steun van de kerkgenootschap. Het ter zitting door eiser gedane betoog dat het deskundigenrapport niet inzichtelijk is omdat hierin niet duidelijk is opgenomen wat er gebeurt als eiser geen medicatie meer krijgt, volgt de rechtbank niet. Voor eisers stelling dat het wegvallen van de medicatie mogelijk kan leiden tot suïcide gevaar vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in het deskundigenrapport. De deskundige vermeldt in zijn rapport expliciet dat eisers behandeling niet gericht is (geweest) op mogelijk suïcidaal gedrag en ook uit de overige beschikbare medische informatie blijkt dit niet. Ook is niet gebleken van door eiser ondernomen en gedocumenteerde suïcide pogingen. [3] Ook eisers betoog dat inzichtelijkheid van het deskundigenrapport ontbreekt omdat door de deskundige niet is ingegaan op de vraag wat het voor eiser betekent als hij geen steun meer krijgt van het kerkgenootschap waarbij hij is aangesloten, volgt de rechtbank niet. Uit het rapport volgt dat het zwaartepunt voor de conclusie van de deskundige dat bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan, ligt bij de door eiser aangeleerde coping mechanismen. De steun die eiser ondervindt van het kerkgenootschap, wordt door de onafhankelijk deskundige niet als voorwaarde hiervoor benoemd. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat de steun van de kerkgenootschap noodzakelijk is voor zijn welbevinden dan wel dat hij die steun in zijn land van herkomst niet zou kunnen krijgen.
Geen medische noodsituatie, dus geen schending van artikel 3 van het EVRM
12. Gelet op de bevindingen van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat in dit geval geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Het achterwege blijven van behandeling zal ook volgens de deskundige immers niet leiden tot een medische noodsituatie. Gelet hierop bestaat er op grond van het in paragraaf A3/7.1.3 van de Vc vastgelegde beleid voor verweerder geen aanleiding om te onderzoeken of behandelmogelijkheden aanwezig zijn in het land van herkomst. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017 [4] volgt dat deze beoordelingswijze in overeenstemming is met het arrest van het EHRM in de zaak Paposhvili.
Artikel 8 van het EVRM
13. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018 [5] volgt verder dat verweerder, anders dan eiser heeft betoogd, bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw niet is gehouden te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Artikel 64 van de Vw verplicht verweerder alleen te beoordelen of de uitzetting wegens medische beletselen achterwege moet worden gelaten. Dat in het arrest Paposhvili is ingegaan op artikel 8 van het EVRM, doet daaraan niet af, reeds omdat in de zaak die aan dat arrest ten grondslag lag een ander beoordelingskader aan de orde was.
Conclusie: de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit blijven in stand
14. Het voorgaande betekent dat verweerder eiser op grond van de feiten en omstandigheden zoals bekend tot de sluiting van het onderzoek ter zitting door de rechtbank, geenuitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw hoeft te verlenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit volledig in stand kunnen blijven.
I.
Proceskostenvergoeding
15.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15.2
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.753,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2,5 punt voor het verschijnen ter zittingen, [6] met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1).
15.3
Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.753,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, mr. N.M. van Waterschoot en mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, leden, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: Mkn
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
2.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1833.
6.1 punt voor zowel de zitting van 9 mei 2017 als de zitting van 11 oktober 2018 en 0,5 punt voor de regiezitting van 12 december 2017.