ECLI:NL:RBDHA:2018:16325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
C/09/558781 / KG ZA 18-877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van een Engelse gevangenisstraf naar Nederlands recht in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.G. Koopman, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. A.Th.M. ten Broeke. De eiser, die in het Verenigd Koninkrijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar voor drugshandel, vorderde schorsing van het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid om deze straf aan te passen naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Engelse rechter de eiser had veroordeeld voor 'conspiracy to evade the prohibition on the importation of controlled drugs', waarbij de eiser een leidende rol had gespeeld in een grootschalige drugssmokkeloperatie. De rechtbank oordeelde dat de aanpassing van de straf door de minister in overeenstemming was met de Nederlandse wetgeving, aangezien de feiten naar Nederlands recht gekwalificeerd konden worden als het medeplegen van de invoer van 108 kilogram cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de minister niet onrechtmatig handelde door de aanpassing van de straf en wees de vorderingen van de eiser af. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/558781 / KG ZA 18-877
Vonnis in kort geding van 18 oktober 2018
in de zaak van
[eiser]verblijvende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.G. Koopman te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2018, met producties;
- de brief van mr. Ten Broeke van 25 september 2018, met producties;
- de faxbrief van mr. Koopman van 25 september 2018, met producties;
- de faxbrief van mr. Ten Broeke van 26 september 2018, met producties;
- de faxbrief van mr. Koopman van 26 september 2018, met producties;
- de op 27 september 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is in het Verenigd Koninkrijk strafrechtelijk vervolgd op verdenking van
“conspiracy to evade the prohibition on the importation of controlled drugs, contrary to section 170(2)(b) of the Customs and Excise Management Act 1979 and section 1 and 1A of the Criminal Law Act 1977”.
2.2. ‘
The Crown Court at Leeds’ heeft [eiser] op 5 december 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren (7.305 dagen) en een medeverdachte tot een gevangenisstraf van zestien jaren. Deze veroordeling is door de Engelse rechter blijkens de overgelegde
‘sentencing remarks’onder meer als volgt gemotiveerd:
“now you stand (…) convicted of a very serious offence involving the agreement to import Class A drugs into this country, into the UK. It was on a scale which can readily be said to be commercial, for the quantity was well over 100 kilograms, with a potential street value of £16 million.
The plot itself, in the main, was extremely well-executed, the regular voyages of coal vessels from Colombia to Europe, and we are concerned with a voyage of one such vessel called the [x] from Colombia to the Clyde, in Scotland. It seems the established pattern of secreting large quantities of Cocaïne in the rudder trunking of those vehicles, vessels, because of the easy access from the sea as well from the ship itself. We have seen photographs of the careful packaging of those drugs and the secure fastening of them to the vessel itself so that they would be available for collection once they arrived in the port, or the approaches to the port. All that was necessary, therefore, was for those drugs to be taken from that vessel and the importation was complete.
The evidence, it seems to me, is clear, that you, [eiser] , (…) were involved in this scheme in a leading role, because the two of you went to Colombia, and no doubt there organised the sourcing and also the stowing of this material. You, [eiser] (…) were resident in the house where the computers were kept which tracked those vessels, and in particular the [x] , so that the two of you knew when the vessels you were interested in were in Dutch waters or in English waters or, in the event, in Scottish waters, and it was you, [eiser] (…) who put together this ad hoc team in order to unload them, or that is how it appears. It may well be that your role was different, that you were merely there to keep your eye on things, to inform others, but that does not matter. You have been clearly convicted on the surest evidence of being involved, and being involved in a leading role.
I pondered long and hard whether or not I could make a distinction between you two. I have decided that I can, but only just, because (…) it was [eiser] who was driving this particular end of this scheme.
Now, having said all that, I have to tell you that I have to have regard to the sentencing guidelines which have been laid down for the Courts in this country, and for importations on this scale and with this commercial magnitude the Court has to adopt a sentence when people play a leading role which is beyond 16 years. It seems to me that that applies also to offences of conspiracy as well as the actual importation”
2.3.
[eiser] is voorafgaand aan voormelde veroordeling aan het Verenigd Koninkrijk uitgeleverd onder de garantie van teruglevering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet (terugkeergarantie).
2.4.
De Engelse autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten op 20 mei 2015 verzocht om in te stemmen met de erkenning en tenuitvoerlegging van de op 5 december 2014 aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren. De minister van Justitie en Veiligheid (hierna: ‘de minister’) heeft de uitspraak van de Engelse rechter ingevolge artikel 2:11 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) doen toekomen aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket, die deze uitspraak heeft voorgelegd aan de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: ‘het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden’).
2.4.1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 23 juni 2015 geoordeeld dat a) er geen gronden zijn om de erkenning van de uitspraak van de Engelse rechter te weigeren, b) het feit waarvoor de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd ook naar Nederlands recht strafbaar is en het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A, Opiumwet gegeven verbod oplevert en c) er wegens het strafmaximum naar Nederlands recht van twaalf jaren een wettelijke grond is tot aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie, in die zin dat deze dient te worden aangepast tot tien jaren. Het gerechtshof heeft dit oordeel als volgt gemotiveerd:
“Uit het vonnis van de The Crown Court at Leeds in samenhang met de sentencing remarks blijkt dat veroordeelde mede betrokken is geweest bij de invoer van een grote hoeveelheid harddrugs vanuit Colombia naar het Verenigd Koninkrijk. Hij heeft daarbij een leidende rol gehad. Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, welke oriëntatiepunten het hof als uitgangspunt neemt, en het verschil in tijdstippen van voorwaardelijke invrijheidstelling volgens de Engelse en Nederlandse regelingen. Bij invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meer dan 60 maanden als uitgangspunt aanbevolen. Gelet echter op de grote hoeveelheid, 108 kilogram cocaïne, het georganiseerde verband waarin het feit heeft plaatsgevonden en de leidende rol die verdachte in de organisatie van het transport heeft gehad, is het hof van oordeel het dat aan veroordeelde door de Nederlandse rechter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur dan voormelde aanbevolen straf zou zijn opgelegd. Het hof denkt daarbij aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar. Rekening houdend met de in het Verenigd Koninkrijk kennelijk levende opvattingen omtrent de ernst van het onderhavige feit acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend.”
2.5.
De minister heeft op 27 juli 2015 overeenkomstig artikel 2:12 WETS besloten dat het tegen [eiser] uitgesproken Engelse vonnis in Nederland kan worden erkend en dat de aan [eiser] opgelegde straf wegens het medeplegen van de invoer van 108 kilogram cocaïne in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Daarnaast heeft de minister op voormelde datum besloten dat de aan [eiser] opgelegde straf zal worden aangepast tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, zulks vanwege het feit dat die buitenlandse straf het Nederlandse strafmaximum voor dit delict overschrijdt.
2.6.
De advocaat van [eiser] heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2018 verzocht om het oordeel van 23 juni 2015 te herzien. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij e-mail van 12 april 2018 bericht daartoe niet te zullen overgaan. Dit bericht is als volgt onderbouwd:
“Uit de door de Britse autoriteiten aangeleverde stukken blijkt het volgende. Blijkens de indictment is aan de veroordeelde ‘Conspiracy to evade the prohibition on the importation of controlled drugs’ tenlastegelegd, en uit de sentencing remarks blijkt dat de veroordeelde en zijn mededaders betrokken waren bij een omvangrijke internationale drugssmokkel. De veroordeelde had hierbij een leidende rol. Uit de sentencing remarks blijkt bovendien dat de Britse rechter bij het vaststellen van de op te leggen sanctie (p. 2 van de sentencing remarks) de sentencing guidelines voor het invoeren van drugs als uitgangspunt heeft genomen. Gelet op de door de Britse rechter vastgestelde feiten is het hof van oordeel dat het feit naar Nederlands recht gekwalificeerd dient te worden als (het medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.”
2.7.
Op 1 juni 2018 heeft de advocaat van [eiser] het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opnieuw verzocht om het oordeel van 23 juni 2015 te herzien. Op 6 juli 2018 is aan de advocaat van [eiser] een e-mail doorgestuurd van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met onder meer de volgende inhoud:
“De verdediging stelt zich - kort gezegd en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de veroordeelde niet is veroordeeld ter zake van het medeplegen van de invoer van 108 kilogram cocaïne, maar van het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht om voor te bereiden dan wel te bevorderen de invoer van cocaïne in de zin van artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet en dat de opgelegde straf dient te worden aangepast naar het Nederlandse strafmaximum van zes jaren.
In de WETS-procedure dient het hof in het kader van de beoordeling van de dubbele strafbaarheid te beoordelen welke strafbare feiten de concrete feiten naar Nederlands recht zouden opleveren. Dit betekent dat de juridische kwalificatie van de feiten door het hof in sommige gevallen kan afwijken van de juridische kwalificatie van de feiten door de buitenlandse rechter.
Uit de door de Britse autoriteiten aangeleverde stukken blijkt het volgende. Blijkens de indictment is aan de veroordeelde Conspiracy to evade the prohibition on the importation of controlled drugs tenlastegelegd, en uit de sentencing remarks blijkt dat de veroordeelde en zijn mededaders betrokken waren bij een omvangrijke internationale drugssmokkel. De veroordeelde had hierbij een leidende rol. De veroordeelde is samen met de mededader naar Colombia vertrokken. Aldaar organiseerden zij het verkrijgen en het inladen van de cocaïne in de boot [x] . De [x] is vervolgens vanuit Colombia naar Clyde (Schotland) gevaren. Verdachte en de mededader hielden vanuit de woning waar ze verbleven de locatie van de boot met behulp van een computer in het oog. Ook waren zij verantwoordelijk voor het samenstellen van het team dat de boot zou uitladen. De [x] is uiteindelijk in de Schotse territoriale wateren onderschept. Uit de sentencing remarks blijkt dat de Britse rechter bij het vaststellen van de op te leggen sanctie de sentencing guidelines voor het invoeren van drugs als uitgangspunt heeft genomen.
Gelet op de door de Britse rechter vastgestelde feiten is het hof van oordeel dat het feit naar Nederlands recht gekwalificeerd dient te worden als (het medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Voor zover is betoogd dat de boot is onderschept in de Schotse wateren, en daarom geen sprake is geweest van een voltooide invoer in Schotland en geen sprake van invoer in Engeland en Wales, verwijst het hof naar de extensieve uitleg van het begrip ‘invoer’ zoals deze binnen het Nederlandse strafrecht gebruikelijk is.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van zijn eis ter zitting – zakelijk weergegeven – het besluit van de minister van 27 juli 2015 te schorsen totdat in een bodemprocedure is geoordeeld over de duur van de aan [eiser] opgelegde vrijheidsbenemende straf naar Nederlands recht. Daarnaast vordert [eiser] een veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het oordeel van 23 juni 2015 (en in de reacties op de beide herzieningsverzoeken) een ontoelaatbare uitleg heeft gegeven aan de term ‘het desbetreffende feit’ als bedoeld in artikel 2:11, vijfde lid, WETS, zodat in zoverre sprake is van een juridische misslag. Onder verwijzing naar de Engelse tenlastelegging en de sentencing remarks stelt [eiser] dat hij door de Engelse rechter is veroordeeld voor een samenzwering gericht op de invoer van drugs. Van een voltooide invoer van 108 kilogram cocaïne in Engeland of Wales is volgens [eiser] geen sprake geweest, nu de cocaïne niet binnen het grondgebied van Engeland of Wales is gebracht. Zulks geldt eveneens ten aanzien van het Schotse grondgebied. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had het feit waarvoor hij door de Engelse rechter is veroordeeld naar de mening van [eiser] naar Nederlands recht dienen te kwalificeren als het verrichten van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van drugs in de zin van artikel 10a Opiumwet. De verwijzing door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar de extensieve uitleg van het begrip invoer als neergelegd in artikel 1, vierde lid, Opiumwet, is naar de mening van [eiser] onbegrijpelijk, nu deze uitleg betrekking heeft op handelingen die zijn verricht nadat verdovende middelen binnen het Nederlandse grondgebied zijn gebracht. Hiervan is volgens [eiser] nu juist geen sprake. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft hiermee volgens [eiser] het in de Engelse procedure aan hem ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit gewijzigd, hetgeen strijdig is met artikel 2:11, vijfde lid, WETS, jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. arrest 20 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6731) en het internationale vertrouwensbeginsel. Volgens [eiser] handelt de minister jegens hem onrechtmatig door dit oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onverkort te volgen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Beoordeeld dient te worden of de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt doordat de minister op 27 juli 2015 in lijn met het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist dat de in het Verenigd Koninkrijk aan [eiser] opgelegde straf naar Nederlands recht zal worden aangepast tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren vanwege het feit dat de in de Engelse procedure bewezenverklaarde feiten naar Nederlands recht kwalificeren als het medeplegen van de invoer van 108 kilogram cocaïne.
4.2.
De Staat heeft er terecht op gewezen dat de minister bij zijn beslissing ex artikel 2:12 WETS gebonden is aan de beoordeling van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ex artikel 2:11, derde lid, WETS. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken I 2011/12, 32885, C, p. 5-6 en 10-11) volgt dat de minister (wel) een eigen verantwoordelijkheid heeft om te toetsen of het buitenlandse vonnis met flagrante schending van fundamentele rechtsbeginselen (mensenrechten) tot stand is gekomen. Dat het in deze procedure aan de orde zijnde Engelse vonnis aldus tot stand is gekomen, is gesteld noch gebleken.
4.3.
Tegen het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden staat geen rechtsmiddel open. Bij gebreke van een andere rechtsgang is [eiser] dan ook ontvankelijk in zijn in deze procedure ingestelde vorderingen, die feitelijk strekken tot een toetsing van het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de criteria van een executiegeschil. Meer in het bijzonder dient thans te worden getoetst of – zoals [eiser] betoogt – het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om de door de Britse rechter bewezenverklaarde feiten naar Nederlands recht te kwalificeren als het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A, Opiumwet gegeven verbod op een klaarblijkelijke juridische misslag berust.
4.4.
Op grond van artikel 2:11, derde lid, WETS heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden als taak om te beoordelen welk strafbaar feit de door de Engelse rechter bewezenverklaarde feiten naar Nederlands recht opleveren. Gelet hierop, komt – zoals [eiser] lijkt te betogen – in het kader van die beoordeling aan de juridische kwalificatie door de Engelse rechter van de door hem bewezenverklaarde feiten geen beslissende betekenis toe. Wel komt blijkens artikel 2:11, vijfde lid, WETS betekenis toe aan de in het Verenigd Koninkrijk levende opvattingen omtrent de ernst van die feiten.
4.5.
De Engelse rechter heeft blijkens de overgelegde sentencing remarks bewezen geacht dat [eiser] betrokken is geweest bij een
‘conspiracy’, oftewel een samenzwering gericht op het met commercieel oogmerk per schip invoeren van 108 kilogram cocaïne vanuit Colombia naar het Verenigd Koninkrijk. Deze samenzwering was volgens de Engelse rechter extreem goed voorbereid. De Engelse rechter heeft geconcludeerd dat [eiser] hierin een leidende rol heeft gespeeld en heeft hierbij gewezen op diens gebleken betrokkenheid bij a) de inkoop en het plaatsen van de cocaïne in het schip, b) het monitoren van het schip op afstand en c) de samenstelling van het team dat verantwoordelijk zou zijn voor het lossen van het schip. Vanwege de omstandigheid dat de door [eiser] beoogde invoer van cocaïne vrijwel voltooid was (de cocaïne hoefde volgens de Engelse rechter uitsluitend nog te worden gelost) heeft de Engelse rechter voor wat betreft de hoogte van de aan [eiser] op te leggen gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de strafmaat voor voltooide invoer.
4.5.1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zich in het kader van de beoordeling ex artikel 2:11, derde en vijfde lid, WETS rekenschap gegeven van de door de Engelse rechter bewezenverklaarde feiten en de door de Engelse rechter gehanteerde strafmaat door die feiten – in navolging van de Engelse rechter – middels een extensieve uitleg van het begrip ‘invoer’ naar Nederlands recht te kwalificeren als een overtreding van artikel 2, aanhef en onder A, Opiumwet. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat deze beoordeling niet is aan te merken als een klaarblijkelijke juridische misslag. [eiser] heeft zich immers volgens de Engelse rechter schuldig gemaakt aan een vrijwel voltooide invoer van cocaïne in het Verenigd Koninkrijk, die voor wat betreft de te hanteren strafmaat met een voltooide invoer is gelijkgesteld. Wanneer [eiser] zou worden gevolgd in zijn standpunt dat de bewezenverklaarde feiten vanwege de onderschepping van de cocaïne in de Schotse wateren naar Nederlands recht slechts kunnen worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet, zou dit een aanmerkelijk lichter vergrijp opleveren dan de vrijwel voltooide invoer waarvoor [eiser] door de Engelse rechter is veroordeeld. Dit zou geen recht doen aan de, blijkens de door de Engelse rechter gehanteerde strafmaat, kennelijk in het Verenigd Koninkrijk levende opvattingen omtrent de ernst van die bewezenverklaarde feiten. Daarbij komt dat – zoals de Staat terecht heeft opgemerkt – de op handen zijnde tenuitvoerlegging van de door de Engelse rechter opgelegde straf in Nederland een uitvloeisel is van een tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk bereikte overeenstemming over de omzetting van de aan [eiser] opgelegde Engelse straf naar een Nederlandse equivalent voor de duur van tien jaren en niet onaannemelijk is dat de Engelse autoriteiten hun instemming aan een omzetting naar een straf voor het door [eiser] voorgestane lichtere vergrijp (het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet) zouden hebben onthouden.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.
mw