6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot een gewapende overval. Hij is op klaarlichte dag een [bedrijf 1] bij hem in de buurt binnengegaan, gewapend met een groot mes, waarbij hij zijn gezicht had gecamoufleerd met zijn capuchon en een doek. De verdachte, heeft de eigenaresse van de [bedrijf 1] belaagd, het mes getoond, om geld gevraagd en is om de toonbank heen naar de kassa gelopen. Hij heeft dit alleen, dus zonder een medeverdachte gedaan. De eigenaresse heeft echter verzet geboden en heeft verdachte met een staaf uit haar winkel proberen te verjagen. De moeder van de eigenaresse, die vanuit de privé ruimte achter de winkel binnenkwam, heeft geprobeerd de capuchon van verdachtes hoofd af te halen. In de schermutseling die toen ontstond - de rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat deze vrouw met beide handen verdachte wil vastpakken en de doorgang probeert te beletten - is zij in haar arm gestoken met het door verdachte gehanteerde vleesmes. Daarop heeft verdachte rennend de [bedrijf 1] verlaten.
De verdachte heeft zich vanaf het allereerste politieverhoor hardnekkig, en tegen beter weten in, op zijn zwijgrecht beroepen. Confrontatie met de camerabeelden wilde de verdachte niet, de vele bewijsmiddelen die in zijn richting wijzen tracht hij met onwaarschijnlijke suggesties te pareren. Zo heeft de verdachte geprobeerd een ‘verklaring’ te geven voor de in de [bedrijf 1] achtergebleven boodschappentas - met daarop verdachtes vingerafdruk - waarin nota bene een kassabon zat die verdachtes zusje de dag voor de overval in de plaatselijke supermarkt had gekregen. Ook ter zitting, luisterend naar de verklaring van de eigenaresse, die gebruik heeft gemaakt van haar spreekrecht, heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid niet genomen en zelfs in het geheel niet gereageerd op haar woorden.
Op de eigenaresse van de [bedrijf 1] heeft de poging tot overval een grote impact gehad. Zij was juist zo blij en trots op haar eigen [bedrijf 1] , maar is nu constant op haar hoede en angstig dat zij weer overvallen zal worden. Een dergelijk geweldsdelict zorgt er bovendien voor dat de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toenemen.
Bij de diefstal van een bromfiets, waaraan de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt, heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander, zoals ook bij de poging tot gewapende overval het geval was. Het handelen van de verdachte was bij beide feiten alleen gericht op zijn eigen financiële gewin.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2017, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een vermogens- en een geweldsdelict.
Van deze eerdere veroordeling is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van deze veroordeling schuldig heeft gemaakt aan de bij dagvaarding I bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Pro Justitia- rapport d.d. 13 november 2017, betreffende het psychologisch onderzoek , opgesteld en getekend door
mevrouw [naam] MSc, GZ-psycholoog/gerechtelijk deskundige NRGD, betreffende het psychologisch onderzoek.
Rapporteur heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, bestaande uit een aandachts- en concentratiestoornis, het gecombineerde type, matig in ernst (ADHD). Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een normoverschrijdend-gedragsstoornis, type beginnend in de kindertijd, matig in ernst en een leer- of onderwijsprobleem, bestaande uit een disharmonisch intelligentieprofiel waarbij de perceptuele capaciteiten op moeilijk lerend niveau liggen.
Ten tijde van het ten laste gelegde feit was eveneens sprake van de genoemde stoornis
en gebrekkige ontwikkeling. De verdachte ontkent elke betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om zicht te verkrijgen op zijn eventuele motieven en/of drijfveren en kan geen concrete uitspraak gedaan worden over hoe de genoemde stoornis en gebrekkige ontwikkeling hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. Rapporteur acht het op basis hiervan vrij aannemelijk dat de genoemde stoornis en de gebrekkige ontwikkeling hebben doorgewerkt tijdens het ten laste gelegde feit, zodanig dat de voor verdachte beschikbare gedragskeuzen enigszins beperkt waren. Gezien de ontkenning kan rapporteur echter geen concrete uitspraken doen over de mate van vermindering waarin het ten laste gelegde feit - mits en voor zover bewezen verklaard - aan [verdachte] toegerekend kan worden.
De stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaande uit ADHD, een normoverschrijdend-gedragsstoornis (matig in ernst) en het perceptuele functioneren op moeilijk lerend niveau verhogen het risico op recidive. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig. Om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op recidive te beperken, is behandeling aangewezen, zodat de verdachte meer inzicht krijgt in zijn eigen gedrag en zich tijdig bewust is van de gevolgen (en risico’s) hiervan.
Gezien het feit dat de ouders van de verdachte hem mogelijk betere ondersteuning (structuur) kunnen bieden, is - naast een individuele behandeling - een gezinsgerichte behandeling geïndiceerd zoals MDFT.
Wat betreft de best passende strafafdoening wordt - mits en voor zover de ten laste gelegde feiten worden bewezen - verplichte begeleiding door de jeugdreclassering/ITB Harde Kern in het kader van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie het best passend geacht. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de verdachte meewerkt aan een (systemische) behandeling zoals geboden door een instelling als het Palmhuis, waarbij gedacht kan worden aan de behandelmethode MDFT. Een gedragsbeïnvloedende maatregel lijkt ten opzichte hiervan volgens de rapporteur geen meerwaarde te hebben.
De rechtbank onderschrijft de conclusies ten aanzien van de stoornissen van de verdachte en de kans op recidive uit voornoemd rapport.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een aantal voorlichtingsrapporten betreffende de persoon van de verdachte, waaronder het recente rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 1 februari 2018.
Blijkens dit rapport is de verdachte sneller geneigd tot grensoverschrijdend gedrag, waarbij hij minder rem heeft op zijn gedrag. Het is hierdoor lastiger om zijn gedrag bij te sturen en dit lijkt te worden vergroot door zijn impulsiviteit. Hij ontkent het strafbare feit en daardoor is het niet mogelijk zicht te verkrijgen op zijn motieven. Dit alles vergroot de kans op herhaling. De ouders van de verdachte zijn betrokken en willen het beste voor hun zoon.
Sinds zijn aanhouding verblijft de verdachte in de Hartelborgt. Binnen de Hartelborgt gaat het naar omstandigheden goed met hem. Hij volgt onderwijs en neemt medicatie in voor zijn ADHD.
Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat de verdachte over een gemiddelde verbale intelligentie beschikt en dat hij voldoende sociale vaardigheden heeft. Dit kan als licht beschermende factoren gezien worden. Tenslotte kan van het juist ingesteld zijn op ADHD-medicatie een beschermende werking uit gaan.
De Raad is van mening dat de verdachte baat heeft bij intensieve begeleiding die
aansluit bij zijn leervermogen en leerstijl. Dit houdt in dat de hulp langdurig moet zijn maar wel laagdrempelig, intensief maar ook overzichtelijk, en outreachend. Zaken en problemen (op school, maar ook buiten de schoolse situatie) die spelen dienen direct door de verdachte met de hulpverlening besproken te worden en de verdachte moeten handelingsalternatieven aangeleerd worden. De toekomstige hulpverlening van Palmhuis (MDFT) en huidige hulp van de jeugdbescherming sluiten aan bij deze behoefte en dienen ingezet en voortgezet te worden. Om deze hulp in te zetten om herhaling te voorkomen, wordt geadviseerd deze hulp zich tevens te laten richten op normoverschrijdend gedrag. Gezien het gegeven dat de verdachte op meer vlakken beperkt functioneert, is het voorstelbaar en aan te raden deze
hulpverlening gedurende langere tijd voort te zetten, totdat de verdachte zich de
vaardigheden eigen heeft gemaakt en geïnternaliseerd.
Geadviseerd wordt dan ook aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende maatregel
(GBM) op te leggen voor de duur van een jaar in de vorm van: behandeling bij het Palmhuis en meewerken aan MDFT en toezicht en begeleiding door de jeugdbescherming, waarbij wordt verzocht te bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Tevens adviseert de Raad de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat de minderjarige wordt verplicht zich onder behandeling van het Palmhuis te stellen voor zolang als deze instanties en instellingen dit nodig achten en overeenkomen met de jeugdreclassering dat de minderjarige gedurende de proeftijd onderwijs/dagbesteding volgt. De Raad adviseert de kinderrechter te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is van de zijde van de Raad benadrukt dat de gedragsbeïnvloedende maatregel is geadviseerd omdat dan sneller kan worden ingegrepen als de verdachte zich niet aan de voorwaarden zou houden dan wanneer alleen een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd. De gedragsbeïnvloedende maatregel is een betere stok achter de deur. De invulling van de maatregel is beperkt ingevuld, omdat de verdachte niet aan ITB Harde Kern en elektronische controle wil meewerken, maar wel bereid is aan behandeling bij Het Palmhuis mee te werken.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft ter zitting van 8 februari 2018 het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen, nu de ernstige bezwaren en de gronden voor de voorlopige hechtenis naar het oordeel van de rechtbank nog onverkort aanwezig en ook het bepaalde in artikel 67a lid 3 het Wetboek van Strafvordering nog niet aan de orde. Ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de rechtbank afgewezen omdat het strafvorderlijk belang prevaleerde boven het persoonlijk belang van de verdachte.
De rechtbank komt, alles afwegend, tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de justitiële geschiedenis van de verdachte, de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en de adviezen van de psycholoog en de Raad.
De rechtbank volgt het advies van de Raad niet. De rechtbank is, nu de verdachte reeds geruime tijd in voorarrest heeft gezeten, van oordeel dat het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel thans geen meerwaarde heeft. Het voordeel van parate executie maakt dit niet anders.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. Met name de onverschrokken manier waarop de verdachte met in zijn hand een groot mes de [bedrijf 1] is binnen gegaan, de eigenaresse bedreigde en bij zijn vlucht de moeder van de eigenaresse verwondde, maakt dat de rechtbank de verdachte een hogere straf zal opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank ziet wel reden een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Dit is niet alleen bedoeld om recidive te voorkomen, maar vooral om de begeleiding en behandeling van de verdachte zeker te stellen. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de na te melden bijzondere voorwaarden verbinden, waarbij het toezicht en de begeleiding dienen te worden uitgevoerd door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld en een poging tot afpersing.
Gelet op de hoge mate van zelfbepalend gedrag van de verdachte, de omstandigheid dat de verdachte zich gewapend had met een mes, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank gaat ervan uit dat de proeftijd naar analoge toepassing van artikel 14b lid 2 sub c Wetboek van Strafrecht ingaat op de dag van de einduitspraak.