ECLI:NL:RBDHA:2018:16221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de mate van arbeidsongeschiktheid en de WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is door lichamelijke en psychische klachten als gevolg van de ziekte van Lyme, heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen. In een besluit van 13 oktober 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat eiser per 5 oktober 2017 meer arbeidsgeschikt is, maar dat de hoogte van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat heeft geleid tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. In het bestreden besluit van 20 april 2018 heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2016 vastgesteld op 76,5%.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie en dat er geen beperking is geduid ten aanzien van concentratie. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapporten voldoende duidelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op goede gronden berust en dat de door het Uwv geduide functies passend zijn voor eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 5 oktober 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat de hoogte van de aan hem ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekende WGA-loonaanvullingsuitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) niet wijzigt. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 72,54%.
Bij besluit van 20 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser per 1 juni 2016 76,5% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als [medewerker] medewerker voor 40 uur per week. Op 20 januari 2011 is hij voor dit werk uitgevallen vanwege lichamelijke en psychische klachten als gevolg van de ziekte van Lyme. Bij besluit van 16 januari 2013 heeft verweerder aan eiser vanaf 7 februari 2013 tot 7 april 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,68%. Bij besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder eiser vanaf 7 april 2014 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft verweerder eiser bericht dat zijn uitkering per
5 januari 2015 is gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,34%.
1.2
Naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid van
19 november 2014 heeft verweerder bij besluit van 5 juni 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 70,14%, welk percentage bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2016 is gewijzigd in 70,34%. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is door de rechtbank Amsterdam (zaaknummer: AMS 16/2030) bij uitspraak van 26 april 2017 gegrond verklaard. Het besluit van 11 februari 2016 heeft de rechtbank vernietigd en het besluit van 5 juni 2015 is herroepen, in die zin dat eiser per 1 november 2014 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,51%. De uitspraak is in de plaats getreden voor het vernietigde besluit van
11 februari 2016. Eiser heeft tegen de uitspraak hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep ingesteld.
1.3
Met een wijzigingsformulier van 15 juli 2016 heeft eiser zich nogmaals toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Uit het formulier ‘vragen over uw gezondheid’ van 16 december 2016 volgt dat bij eiser sprake is van toegenomen psychische klachten als gevolg van de bij hem bestaande lichamelijke klachten, waarbij het onder meer gaat om hoofdpijn, duizeligheid, ochtendbraken, buikpijn en vermoeidheid.
1.4
Eiser heeft bij brief van 5 juli 2017 bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 15 juli 2016. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 september 2017 (zaaknummer: SGR 17/4928) geoordeeld dat sprake is van een overschrijding van de beslistermijn, waarna het beroep gegrond is verklaard en verweerder is opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de bedoelde aanvraag.
1.5
Hierna zijn medische en arbeidskundige onderzoeken verricht, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen.
1.6
Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat de herbeoordeling niet per
5 oktober 2017 maar per 1 juni 2016 had dienen plaats te vinden, hetgeen alsnog is gebeurd door het vermelden van de juiste datum op de door de verzekeringsarts ingevulde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en door het laten verrichten van een tweede arbeidskundig onderzoek op 12 december 2017. Verweerder heeft op 14 december 2017 een voornemen tot wijziging van het primaire besluit bekendgemaakt, waarbij is meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juni 2016 is vastgesteld op 73,31%. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, hetgeen hij heeft gedaan.
2. Vervolgens heeft verweerder, onder gegrondverklaring van het bezwaar en intrekking van het primaire besluit, bij het bestreden besluit per 1 juni 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 76,5%. Hieraan liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b van
4 april respectievelijk 19 april 2018 ten grondslag.
3.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag berust en dat zijn arbeidsmogelijkheden ernstig worden overschat. Hierbij heeft hij verwezen naar hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd. Eiser acht het medisch onderzoek onzorgvuldig omdat de verzekeringsarts b&b eiser niet heeft gezien. Hiertoe was volgens hem aanleiding, gelet op de gronden van bezwaar en de door de verzekeringsarts b&b gestelde veelvoud aan medische gegevens.
3.2
Tevens voert eiser aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie die is overgelegd in bezwaar, met name de informatie van neuroloog dr. Eurlings en MDL-arts B.J. Verwer en de gegevens van het gehooronderzoek. Het standpunt van verweerder dat deze gegevens zien op een latere datum in geding en derhalve niet meegewogen kunnen worden, acht eiser een te formele opstelling. Hierbij heeft eiser opgemerkt dat verweerder na de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 1 juni 2016, eerst op 13 oktober 2017, zijnde zestien maanden later, een besluit heeft afgegeven. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij door het handelen van verweerder in een ongelijke positie is gekomen om zijn standpunt nader medisch te kunnen onderbouwen. Het had in dit geval op de weg van verweerder moeten liggen om te beoordelen of de medische informatie van een latere datum ook van toepassing is op de datum in geding en past binnen de geclaimde klachten per die datum.
3.3
Tevens voert eiser aan dat geen beperking is geduid ten aanzien van concentratie, dit terwijl de verzekeringsarts heeft aangegeven dat het plausibel is dat eiser door zijn psychische klachten andere klachten ervaart, zoals concentratieproblemen en moeheid en dat hiermee rekening zal worden gehouden bij het stellen van beperkingen. De opmerking van de verzekeringsarts b&b dat concentratie geen item is in de FML acht eiser onjuist. Hierbij heeft hij verwezen naar de beperking die kan worden geduid op onderdeel 1.1 van de FML (vasthouden van de aandacht). Ook acht eiser een verdergaande urenbeperking van toepassing.
3.4
Eiser kan zich voorts niet verenigen met het feit dat de verzekeringsarts b&b verwijst naar het dagverhaal zoals aangegeven in het behandelplan van GGZ van juni 2016. Hij is van mening dat deze verwijzing niet correct is en hij verwijst naar het dagverhaal zoals hij zelf heeft aangegeven bij zijn melding toegenomen arbeidsongeschiktheid en in bezwaar.
3.5
Ten slotte acht eiser het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat het eventueel kunnen verklaren van klachten nog niet maakt dat hierbij meer beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid aannemelijk zijn, niet juist. Het kunnen verklaren van klachten door een arts maakt namelijk dat hiermee de objectivering van die klachten een gegeven is en dat er derhalve alsnog reden is om meer beperkingen aan te nemen. Op dit punt is het bestreden besluit niet concludent.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 23 augustus 2017 psychisch en lichamelijk onderzoek bij eiser verricht. Ook heeft zij dossierstudie verricht waarbij zij kennis heeft genomen van de beschikbare medische informatie van de behandelend sector.
De verzekeringsarts heeft in haar rapport opgemerkt dat tijdens het onderzoek enkele inconsistenties naar voren zijn gekomen. Eiser heeft aangegeven dat zijn gehoor nooit is getest, terwijl uit informatie van de KNO-arts blijkt dat dit in 2015 wel is gedaan. Hierbij is een goed gehoor naar voren gekomen en OME (Otitis Media met Effusie). Eén van de stemvorkproeven was positief, wat duidt op geen afwijkingen. Eiser benoemt dit wel als afwijking en als reden voor arbeidsongeschiktheid. Tevens geeft eiser aan dat sprake is van de ziekte van Crohn, terwijl er bij recent onderzoek is aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn voor Crohn. Wel is sprake van bulitis en duodenitis die de forse buikklachten niet kunnen verklaren, aldus de verzekeringsarts. Eiser geeft ook aan ernstige klachten te hebben door een pupilverschil, terwijl er in de brief van de neuroloog, waarmee de verzekeringsarts de brief van 15 september 2015 bedoelt, gesproken wordt van een minimaal pupilverschil en verder geen bijzonderheden. Bij het onderzoek van de verzekeringsarts zijn geen bijzonderheden ten aanzien van de fijne motoriek naar voren gekomen. Voor de trillende handen is geen verklaring en deze zijn tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts niet geobjectiveerd. De aanwezige informatie geeft geen afdoende verklaring voor alle klachten of de door eiser ervaren ernst.
5.1.2
De verzekeringsarts heeft opgemerkt bij het duiden van beperkingen vooral rekening te houden met de objectieve bevindingen van de behandelend sector. Zij acht het wel plausibel dat eiser naar aanleiding van de neurologische problematiek, waarbij het gaat om een ependymoom, hoofdpijnklachten en duizeligheidsklachten heeft met daarbij misselijkheid en braken. Zij heeft hiervoor in de FML beperkingen geduid, waarbij rekening is gehouden met het functioneren van eiser met deze klachten zoals dat blijkt uit zijn dagverhaal. Ook acht de verzekeringsarts het plausibel om, gezien de voorgeschiedenis, ten aanzien van de linkerknie en ellebogen, beperkingen aan te nemen ten aanzien van het belasten van de gewrichten. Ook heeft de verzekeringsarts met betrekking tot de psychische klachten beperkingen geduid. Zij acht het plausibel dat eiser als gevolg van deze klachten, andere klachten ervaart, zoals concentratieproblemen en moeheid. De urenbeperking die ten tijde van de eerdere WIA-beoordeling is geduid, is nog steeds van toepassing, waarbij het gaat om een urenbeperking van zes uur per dag, dertig uur per week. De door de verzekeringsarts opgestelde FML is geldig per de datum in geding, 1 juni 2016.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft aan de hand van dossierstudie een medisch onderzoek verricht, waarbij zij kennis heeft genomen van alle beschikbare medische informatie in het dossier, inclusief de door eiser in de bezwaarprocedure overgelegde medische informatie van de behandelend sector. Zij heeft uiteengezet waarom zij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De problematiek die geobjectiveerd en aannemelijk kon worden geacht ten tijde van het spreekuur van de primaire verzekeringsarts, is in kaart gebracht. Aannemelijk is dat deze problematiek aan de orde was per de datum in geding (1 juni 2016). Aan de medische informatie van de behandelend sector, welke betrekking heeft op deze datum, heeft de verzekeringsarts b&b geen argumenten kunnen ontlenen voor een onderschatting van de psychische en lichamelijke beperkingen ten tijde van de datum in geding.
6.1.1
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is. De primaire verzekeringsarts heeft eiser zowel psychisch als lichamelijk onderzocht, een anamnese afgenomen en dossieronderzoek verricht.
6.1.2
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4078, volgt dat het enkele feit dat een verzekeringsarts b&b heeft volstaan met dossieronderzoek, niet betekent dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht, waarbij uitgebreid aandacht is besteed aan alle beschikbare medische informatie van de behandelend sector, welke informatie zij op een heldere wijze heeft samengevat in haar rapport. Hierbij had zij voor ogen welke medische informatie wel, en welke medische informatie geen betrekking heeft op de datum in geding, hetgeen de rechtbank juist acht. Ter beoordeling staat immers de medische gezondheidssituatie van eiser per die datum
(1 juni 2016). De verzekeringsarts b&b heeft ook uitvoerig beargumenteerd waarom de bezwaargronden van eiser geen doel treffen. Hierbij heeft zij de door eiser gestelde klachten meegenomen in haar beoordeling.
6.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beperkingen van eiser in voldoende mate in kaart zijn gebracht. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt afdoende dat de medische informatie van de behandelend sector die van een latere datum is, zoals de brief van neuroloog [X] van 14 april 2017, de brief van MDL-arts [Y] van 4 mei 2017 en de uitslag van het gehooronderzoek 5 maart 2018 bij de weging van de mogelijkheden van eiser per 1 juni 2016 zijn betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft in die informatie geen aanleiding gezien om meer of zwaardere beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit onjuist te achten. Er zijn met betrekking tot de lichamelijke en psychische klachten van eiseres diverse beperkingen opgenomen in de FML en het is niet objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan.
6.3
De beroepsgrond die er op neerkomt dat de verzekeringsarts b&b, vanwege eisers concentratieproblemen, ook een beperking had moeten duiden ten aanzien van onderdeel 1.1 van de FML (vasthouden van de aandacht), volgt de rechtbank niet. De verzekeringsarts b&b heeft afdoende gemotiveerd waarom een dergelijke beperking niet van toepassing is op eiser. Zij heeft waarde mogen hechten aan het feit dat tijdens het spreekuur van de primaire verzekeringsarts geen aanwijzingen werden gevonden voor stoornissen in de cognitieve functies. Daarbij komt dat het concentreren niet gelijk te stellen is aan het vasthouden van de aandacht, bedoeld in onderdeel 1.1 van de FML. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door verweerder bij het verweerschrift gevoegde bijlage uit de basisinformatie CBBS, waaruit dit volgt. Daarbij komt dat eiser in beroep geen aanvullende medische informatie heeft ingediend waaruit volgt dat hij op psychisch gebied, per de datum in geding, beperkter dient te worden geacht dan de beperkingen weergegeven in de FML. De rechtbank merkt hierbij op dat er ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren een ruime hoeveelheid beperkingen in de FML is opgenomen.
6.4
De beroepsgrond dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte heeft verwezen naar het dagverhaal zoals aangegeven in het behandelplan van GGZ, volgt de rechtbank evenmin. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het door GGZ geschetste dagverhaal niet juist zou zijn. De rechtbank gaat er van uit dat GGZ deze informatie van eiser zelf heeft verkregen. Het gaat immers om specifieke informatie over hardlopen en thuis trainen. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b volgt bovendien dat zij niet alleen kennis heeft genomen van het dagverhaal in het behandelplan van GGZ, maar ook van het dagverhaal zoals dat staat vermeld in het rapport van de primaire verzekeringsarts. Uit dit dagverhaal heeft de verzekeringsarts b&b afgeleid dat eiser een gevarieerde, maar niet intensieve daginvulling blijkt te hebben, met onder andere huishoudelijke taken, verzorgen van het eigen huishouden, administratie en onderhoud van de tuin.
Ook volgt uit het bedoelde dagverhaal dat eiser met de auto naar het andere eind van het land rijdt om zijn zoon op te halen, samen te zijn en weer terug te brengen.
6.5
De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten dat de beperkingen op lichamelijk gebied zijn onderschat. Er is bij het duiden van beperkingen rekening gehouden met de gehoorproblematiek, de hoofdpijn en duizeligheidsklachten en de gewrichtsklachten. Het is niet objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser gelegen om in beroep met nieuwe objectief medische informatie te komen op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn lichamelijke klachten door de verzekeringsarts b&b had kunnen ontstaan. Dergelijke informatie heeft eiser niet in geding gebracht.
6.6
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
7.1
De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van de arbeidskundige bezwaargronden van eiser de door de arbeidsdeskundige in het rapport van 12 december 2017 geduide functies herbeoordeeld. Het betreffen de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). De arbeidsdeskundige b&b is tot de conclusie gekomen dat de functie samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar niet geschikt is te achten vanwege een overschrijding ten aanzien van werken met een hoog handelingstempo. Wel acht de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde, maar niet in het rapport geduide functie samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) geschikt voor eiser.
7.2
Eiser heeft in beroep verwezen naar de arbeidskundige gronden in bezwaar. Bij de behandeling van het beroep ter zitting is van de zijde van eiser naar voren gebracht dat het gaat om de gronden die staan vermeld in de brief van 22 maart 2018, welke in deze beroepsprocedure onverminderd van toepassing zijn. Ter zitting heeft eiser tevens aangevoerd dat de functies qua totaalbelasting niet passend zijn te achten.
7.3
De rechtbank heeft uit de brief van 22 maart 2018 en het verhandelde ter zitting afgeleid dat eiser diverse aanvullende beperkingen claimt, onder meer ten aanzien van hand- en vingergebruik door trillende handen, concentratie en geluidsbelasting/werken in een drukke omgeving. Mede op grond van deze beperkingen acht eiser diverse functies niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze beroepsgrond te volgen. Uit hetgeen hiervoor onder de punten 6.1.1 tot en met 6.6 staat vermeld, kan worden afgeleid dat de rechtbank het uitgangspunt hanteert dat de beperkingen van eiser door de verzekeringsartsen juist zijn gewaardeerd. Op basis van die FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de functies geduid.
7.3
Eiser heeft zijn stelling dat de functies qua totaalbelasting niet passend zijn, niet nader geconcretiseerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze beroepsgrond te volgen. Zij heeft hierbij in aanmerking genomen dat de primaire arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige b&b in de rapporten van 12 december 2017 en 19 april 2018 op zorgvuldige wijze de in de functies voorkomende signaleringen hebben gemotiveerd. De rechtbank merkt hierbij op dat daar waar bij functieonderdelen gaan signalering staat vermeld, dit betekent dat er geen overschrijding van de belastbaarheid is op die functieonderdelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het functieonderdeel 2.1 (zien) in de functie productiemedewerker industrie, waarbij als kenmerkende belasting (onder meer) staat vermeld ‘gehele dag zeer kleine details zien’. Omdat bij dit onderdeel geen signalering staat vermeld, past dit binnen de mogelijkheden van eiser en moet hij hiertoe in staat worden geacht. De beroepsgrond van eiser dat hij hiertoe niet in staat is vanwege het vaak wazig zien door hoofdpijn, kan op grond van het vorenstaande niet worden gevolgd. Ook overigens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om de functie productiemedewerker industrie niet passend te achten gelet op de door de primaire arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige b&b gegeven motivering.
7.4
Dit geldt ook voor de functie huishoudelijk medewerker gebouwen. De rechtbank acht de signalering die betrekking heeft op functieonderdeel 3.8.1 (trillingen) afdoende gemotiveerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft uit de FML afgeleid dat de beperking ten aanzien van trillingen bij eiser betrekking heeft op grove trillingen op het lichaam. Bij het werken met een boenmachine zoals dat in de bedoelde functie voorkomt, is hiervan geen sprake. Ook overigens is er geen aanleiding om de functie huishoudelijk medewerker gebouwen voor eiseres niet passend te achten. De beroepsgrond van eiser dat de motivering van de arbeidsdeskundige b&b met betrekking tot het omgaan met patiënten in de bedoelde functie onvoldoende is, heeft eiser ter zitting laten vervallen. Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen nadere bespreking.
7.5
Ook de functie medewerker tuinbouw beschouwd de rechtbank als passend voor eiser. De rechtbank acht de motivering van de arbeidsdeskundige b&b van de overschrijding ten aanzien van functieonderdeel 1.9.10 (persoonlijk risico) afdoende. Zij leidt uit die motivering af dat de kans op een aanrijding in de bedoelde functie met een elektrische pompwagen gering is en dat dit niet is te vergelijken met de beperking die geldt voor eiser op dit punt, zijnde dat werk in de nabijheid van potentieel gevaarlijke machines als snel rijdende vorkheftrucks of graafmachines moet worden vermeden. Evenmin is sprake van een bovennormale belastingeis met betrekking tot het maken van schroefbewegingen in de functie. Een signalering staat bij het betreffende functieonderdeel 4.7 niet vermeld. Eiser moet derhalve in staat worden geacht om een schroefbeweging te maken bij het verspenen van een plantje, zoals dat in de functie voorkomt.
8. Uit het vorenstaande volgt dat de hiervoor vermelde functies op goede gronden zijn gebruikt door verweerder voor de schatting. Hetgeen eiser met betrekking tot de reservefuncties heeft aangevoerd, behoeft daarom geen nadere bespreking.
9. Aangezien eiser met het vervullen van die functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 76,5% bedraagt, heeft verweerder terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering niet gewijzigd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Stolker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.