ECLI:NL:RBDHA:2018:16219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om inzage in persoonsgegevens en schadevergoeding

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 13 juni 2017 een verzoek ingediend om een kopie van de verwerking van haar persoonsgegevens op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het college heeft op 21 juli 2017 een primair besluit genomen waarin het verzoek gedeeltelijk is ingewilligd, maar geen kopieën van de stukken zijn verstrekt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 16 november 2017. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 8 november 2018 is eiseres niet verschenen, terwijl de gemachtigden van verweerder wel aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wbp, die op 25 mei 2018 is ingetrokken door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), maar de beoordeling vond plaats op basis van de Wbp zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit. Eiseres betoogde dat verweerder ten onrechte het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften zonder nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en dat niet alle gegevens zijn verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat verweerder aan eiseres voldoende informatie had verstrekt in begrijpelijke vorm en dat de wijze van verstrekking voldeed aan de eisen van de Wbp. Het verzoek om schadevergoeding van € 25.000,- werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat verweerder onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/426 (Wbp)
SGR 17/6518 (verzoek om schadevergoeding)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. Imanse en mr. W.J.J. Steekelenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).
Bij besluit van 13 september 2017 heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Eiseres heeft een pleitnota ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 13 juni 2017 een verzoek ingediend bij verweerder om een kopie van de verwerking van haar persoonsgegevens als bedoeld in artikel 35 van de Wbp. In het verzoek staat vermeld dat eiseres een volledig en begrijpelijk overzicht wenst van al haar personalia, de aard van de gegevens, de herkomst, bestemming en doel van de verwerking evenals alle passages die over haar als mens, jurist, collega en inhuur in de ruimste zin van het woord (bijvoorbeeld in memo’s en interne mailwisselingen) bij de gemeente Den Haag geregistreerd staan.

Ten aanzien van het bestreden besluit (18/426).

2. Bij primair besluit heeft verweerder aan eiseres twee overzichten in de vorm van een inventarislijst verstrekt waarin informatie is opgenomen over de verwerking van haar persoonsgegevens. Eén overzicht ziet op e-mailberichten (overzicht 1), waarin de voor- en achternaam en het e-mailadres van eiseres zijn verwerkt. Het andere overzicht ziet op overige documenten (overzicht 2), waarin de voor- en achternaam, het adres, het BSN- en bankrekeningnummer en geboortedatum van eiseres zijn verwerkt. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven dat aan eiseres geen kopieën van die stukken zullen worden verstrekt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat in de e-mailberichten meer persoonsgegevens zijn verwerkt dan die in overzicht 1 zijn vermeld. Het gaat daarbij om het woonadres en een bankrekeningnummer van eiseres en om feitelijke of waarderende gegevens over opvattingen of gedragingen van eiseres, aldus verweerder.
3. Op 25 mei 2018 is de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming in werking getreden. Ingevolge artikel 51 van deze wet is de Wbp toen ingetrokken. In dit geding dient evenwel nog te worden getoetst aan de bepalingen uit de Wbp zoals die luidden ten tijde van het besluit van 16 november 2017.
Ingevolge artikel 1 aanhef en onder a, van de Wbp is een persoonsgegeven elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid bevat, indien zodanige gegevens worden verwerkt, de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
4. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 14 november 2017 zonder nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Zij voert daartoe aan dat het advies onjuist, vaag, innerlijk tegenstrijdig en niet concludent is en dat de leden van de adviescommissie niet deskundig dan wel gekwalificeerd zijn. Verweerder heeft in dat kader niet voldaan aan zijn vergewisplicht. Voorts is het advies toegeschreven naar het eerder in het schadevergoedingsbesluit gegeven oordeel van verweerder dat het primaire besluit zorgvuldig en het bezwaar ongegrond is. Verder heeft de adviescommissie ten onrechte alleen verweerder uitgenodigd voor de hoorzitting, aldus eiseres.
Eiseres betoogt voorts dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze in te dienen.
4.1
Eiseres heeft in haar bezwaarschrift uitdrukkelijk verklaard af te zien van haar recht te worden gehoord. Bij schrijven van 8 augustus 2017 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij daarom niet voor een hoorzitting zal worden uitgenodigd. De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2017. Niet is gebleken dat eiseres in de tussentijd te kennen heeft gegeven toch te willen worden gehoord. De adviescommissie heeft er dan ook van af kunnen zien eiseres voor de hoorzitting uit te nodigen. Het feit dat eiseres geen behoefte heeft om te worden gehoord brengt niet mee dat de krachtens artikel 7:13 van de Awb ingestelde adviescommissie verweerder geen hoorgelegenheid biedt. Voorts is de enkele stelling van eiseres dat de leden van de adviescommissie niet deskundig zouden zijn, onvoldoende voor het oordeel dat de leden van de adviescommissie niet voldoen aan de gestelde eisen. Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op de Regeling behandeling bezwaarschriften 2011, waaruit blijkt dat de daarin vastgestelde expertise binnen de commissie aanwezig moet zijn. Daaruit blijkt niet dat elke lid afzonderlijk over alle genoemde expertises dient te beschikken. Ook naar inhoud is de rechtbank niet gebleken dat verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht, dan wel dat het advies naar inhoud en totstandkoming dusdanige gebreken vertoond dat verweerder het advies bij voorbaat niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verscheidene leden van de adviescommissie nauwe banden met Den Haag hebben evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2:4 van de Awb is genomen.
4.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres gegevens verstrekt. Van een gehele of gedeeltelijke afwijzing als bedoeld in artikel 4:7 van de Awb is geen sprake, zodat er voor verweerder geen aanleiding bestond eiseres in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen.
5. Eiseres betoogt dat verweerder niet alle gegevens heeft verstrekt. Zij voert, met verwijzing naar de wetsgeschiedenis, daartoe aan dat verweerder het begrip persoonsgegevens te beperkt heeft uitgelegd nu onder persoonsgegevens ook de namen van de behandelend ambtenaren moeten worden begrepen evenals feitelijke of waarderende gegevens over eigenschappen, opvattingen of gedragingen die mede bepalend zijn voor de wijze waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld.
5.1
Vooropgesteld wordt dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3364), gegevens als persoonsgegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp moeten worden aangemerkt indien ze informatie bevatten over een persoon en die persoon identificeerbaar is. Bepalend is of de gegevens, op zichzelf bezien of in combinatie met andere gegevens, zo kenmerkend zijn voor een bepaalde persoon, dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Verweerder behoefde daarom niet over te gaan tot verstrekking van alle gegevens die op enigerlei wijze met eiseres te maken hebben, maar slechts van de gegevens die zo kenmerkend zijn voor eiseres, dat zij daarmee kan worden geïdentificeerd.
Daarnaast wordt vooropgesteld dat verweerder, gelet op de strekking van het verzoek van eiseres, niet gehouden was om alle verwerkte persoonsgegevens van eiseres te verstrekken, maar alleen de persoonsgegevens die betrekking hebben op haar als mens, jurist, collega of inhuur.
5.2
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de geheime stukken. De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is voor de veronderstelling dat verweerder bij de behandeling van het verzoek van eiseres van een te beperkte uitleg van het begrip persoonsgegevens is uitgegaan. De Wbp biedt geen grondslag voor de verstrekking van namen van ambtenaren. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor de veronderstelling dat verweerder het verzoek van eiseres te beperkt zou hebben opgevat. De rechtbank ziet in de enkele stelling van eiseres daartoe evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet alle gegevens aan eiseres zou hebben verstrekt, dan wel dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld met als doel eiseres te benadelen.
6. Eiseres betoogt, samengevat, dat de verstrekte overzichten te globaal, abstract en vaag zijn en niet voldoen aan de in de jurisprudentie gestelde eisen. Verweerder had per afzonderlijk e-mailbericht de datum, afzender, doel, bestemming/ontvanger concreet met naam moeten noemen en per e-mailbericht moeten aangeven welke passages er over haar als mens, jurist, rechtzoekende etc. worden verwerkt. Een uitleg van artikel 35 van de Wbp conform artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) vereist dat verweerder volledige inzage had moeten verschaffen door middel van kopieën en niet met een overzicht had mogen volstaan, aldus eiseres.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft het recht van een aanvrager om op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp een verzoek te doen hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt, uitsluitend betrekking op de persoon betreffende gegevens die vallen onder het bereik van de Wbp (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:301).
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 17 juli 2014 in gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12, inzake Y.S. tegen de minister voor Immigratie en Asiel onderscheidenlijk de minister voor Immigratie en Asiel tegen M. en S. (ECLI:EU:C:2014:2081), over de wijze van verstrekking van deze gegevens overwogen dat het aan de lidstaten is om te bepalen welke concrete materiële vorm die verstrekking moet krijgen, mits deze in begrijpelijke vorm geschiedt. Voor zover aan de met het recht op toegang tot gegevens nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking kan de betrokkene aan artikel 12, aanhef en onder a, van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281; de Privacyrichtlijn) geen recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin hem betreffende gegevens staan, aldus het Hof.
De Afdeling heeft in navolging hiervan geoordeeld dat het voldoende is dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1706).
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de in overzicht 2 genoemde stukken reeds in bezit heeft. De rechtbank zal zich daarom alleen richten op de persoonsgegevens die zijn genoemd in overzicht 1, de interne e-mailberichten.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres in een bijlage bij het primaire besluit een overzicht heeft verstrekt die zien op 205 (lees:151) e-mailberichten tot en met 13 juni 2017. In het overzicht staat vermeld welke feitelijke gegevens zijn verwerkt, het doel van de verwerking, wie de gegevens gebruikt, wat de ratio en juridische grondslag van de verwerking is en de herkomst van de gegevens. In het bestreden besluit heeft verweerder de feitelijke gegevens aangevuld. Deze wijze van verstrekking, die heeft plaatsgevonden in een begrijpelijke vorm, voldoet, anders dan eiseres meent, aan de daaraan onder de werkingssfeer van de Wbp te stellen eisen. Verweerder was dan ook niet gehouden kopieën aan eiseres te verstrekken. Aan een beoordeling over de reikwijdte van de AVG komt de rechtbank niet toe nu deze Verordening eerst met ingang van 25 mei 2018 in werking is getreden. Met het verstrekte overzicht kan eiseres de gegevens controleren op hun juistheid en controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt.
6.3
Eiseres heeft er terecht op gewezen dat, nu verweerder in het bestreden besluit de feitelijke gegevens van eiseres die zijn verwerkt heeft aangevuld, het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. Nu er evenwel niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep in zoverre gegrond te verklaren.
7. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding (17/6518).
8. Eiseres heeft op grond van artikel 8:88 van de Awb de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 25.000,-. Nu niet is gebleken dat verweerder met betrekking tot het verzoek van eiseres om inzage in de over haar verwerkte persoonsgegevens onrechtmatig heeft gehandeld, wordt dit verzoek afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.