ECLI:NL:RBDHA:2018:1592
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke boete opgelegd wegens niet tijdig voldoen aan inburgeringsplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, die inburgeringsplichtig is, kreeg op 22 december 2016 een boete van € 1.250,00 opgelegd omdat hij niet tijdig had voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Na bezwaar werd deze boete gematigd tot € 500,00, maar het bezwaar voor het overige werd ongegrond verklaard. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij hij aanvoert dat hij recht had op een verlenging van de termijn om in te burgeren, omdat hij voor zijn zieke moeder zorgde en pas later kon beginnen met zijn inburgeringstraject.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de deadline van 2 oktober 2016 nog niet had voldaan aan zijn inburgeringsverplichtingen. De rechtbank overweegt dat de boete terecht is opgelegd, omdat de eiser niet binnen de gestelde termijn de onderdelen van het inburgeringsexamen heeft behaald. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoogte van de boete passend is, ondanks de omstandigheden die de eiser heeft aangevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser zelf verantwoordelijk is voor zijn inburgering en dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet voldoende onderbouwd zijn om tot verdere matiging van de boete te leiden.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.